In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en verhuurder. De eiseres, een huurder, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, haar verhuurder, met het verzoek om terugbetaling van teveel betaalde huur en de borg. De huurovereenkomst was ingegaan op 1 september 2023 en de eiseres had per ongeluk twee keer een bedrag van € 1.850,- aan huur betaald. Daarnaast eiste zij de terugbetaling van de borg van € 450,- en de vooruitbetaalde huur voor februari 2024 van € 370,- omdat zij de huurovereenkomst eerder had moeten opzeggen vanwege een onveilige situatie. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de eiseres geen recht had op terugbetaling omdat zij de sleutels en een uitgeleende fiets niet had ingeleverd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2024 was de eiseres aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de gedaagde niet verscheen. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres recht had op terugbetaling van het teveel betaalde huurbedrag van € 1.850,- en de borg van € 450,-. Ook werd de gedaagde veroordeeld om de vooruitbetaalde huur van € 370,- terug te betalen, omdat de eiseres de huurovereenkomst op correcte wijze had opgezegd. De kantonrechter verwierp het verweer van de gedaagde dat de eiseres de huurovereenkomst niet tussentijds mocht opzeggen en oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij kosten had gemaakt voor herstel van schade aan het gehuurde.
De kantonrechter heeft geen wettelijke rente of buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat de eiseres niet had voldaan aan de wettelijke eisen voor het vorderen van deze kosten. De gedaagde werd verder veroordeeld in de proceskosten, die op € 698,- werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.