In deze zaak heeft eiseres op 4 mei 2022 een melding gedaan bij de Minister van Financiën, waarin zij aangaf last te hebben van haar registratie in het systeem Fraude Signalering Voorziening (FSV). Na een gebrek aan tijdige reactie van de minister, heeft eiseres op 2 maart 2023 de minister in gebreke gesteld. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 6 juli 2023 geoordeeld dat de melding van eiseres niet als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, waardoor de bestuursrechter onbevoegd was. Eiseres heeft hiertegen verzet ingesteld, wat leidde tot de huidige uitspraak.
De rechtbank heeft het verzet en het beroep behandeld. In de beoordeling van het beroep (zaak 23/3469) concludeert de rechtbank dat de minister terecht de melding van eiseres niet als een aanvraag heeft aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de melding niet voldoet aan de vereisten van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, en dat er geen sprake is van een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om op de melding te beslissen, en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt.
In de beoordeling van het verzet (zaak 23/1280) concludeert de rechtbank dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar verzet, aangezien zij op de zitting van 13 mei 2024 al is gehoord over de vraag of de melding als aanvraag moet worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk en bevestigt de eerdere uitspraak dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.