ECLI:NL:RBMNE:2024:7294

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
11372178 \ UE VERZ 24-333
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidszaak over aanzegvergoeding en informatieplicht werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen [verzoeker] en [verweerster] B.V. [verzoeker] was van 1 september 2023 tot 1 september 2024 in dienst bij [verweerster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is niet verlengd, en [verzoeker] heeft verzocht om betaling van een aanzegvergoeding, omdat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het niet voortzetten van zijn arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het voor rekening en risico van [verweerster] blijft dat de aanzeggingsbrief, die via het online systeem AFAS Insite was verzonden, [verzoeker] niet heeft bereikt. Dit betekent dat [verweerster] niet tijdig heeft aangezegd en daarom de aanzegvergoeding van € 8.116,00 bruto aan [verzoeker] verschuldigd is. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [verweerster] de proceskosten van € 298,00 moet betalen, inclusief verletkosten voor [verzoeker]. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. I.L. Rijnbout.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11372178 \ UE VERZ 24-333
Beschikking van 20 december 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
procederend in persoon,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. M.A.E. Peters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties 1 tot en met 15 van [verzoeker] , door de griffie van de rechtbank ontvangen op 25 oktober 2024;
  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 9 van [verweerster] ;
  • de mondelinge behandeling van 5 december 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling was [verzoeker] in persoon aanwezig. Namens [verweerster] was haar gemachtigde mr. Peters aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Ook hebben zij op elkaar kunnen reageren en hebben zij vragen van de kantonrechter beantwoord. Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter medegedeeld dat er een beschikking zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

[verzoeker] is van 1 september 2023 tot 1 september 2024 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst geweest bij [verweerster] . De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is niet verlengd. Hij verzoekt in deze procedure om betaling van de aanzegvergoeding, omdat hij niet (tijdig) een aanzegging heeft ontvangen. De kantonrechter zal het verzoek van [verzoeker] toewijzen.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[verzoeker] is met ingang van 1 september 2023 bij [verweerster] als Senior Juridisch Adviseur in dienst getreden met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar. Zijn salaris bedroeg € 8.116,00 per maand, op basis van een 40-urige werkweek. De arbeidsovereenkomst is na 31 augustus 2024 niet voortgezet.
3.2.
[verweerster] maakt binnen haar organisatie gebruik van software van AFAS. AFAS Insite is een systeem waarin HRM-gerelateerde onderwerpen worden gecommuniceerd met de werknemers van [verweerster] . Bij brief van 29 juli 2024 is het einde van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] aangezegd. Deze brief is door de afdeling HRM via AFAS Insite aan [verzoeker] gestuurd.
3.3.
[verzoeker] heeft bij e-mail van 1 september 2024 aan [verweerster] bericht dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst hem niet is aangezegd. Hij was op die datum niet op de hoogte van de aan hem verzonden brief via AFAS Insite. [verzoeker] maakt daarom aanspraak op betaling van een aanzegvergoeding. [verweerster] heeft de aanzegvergoeding niet aan [verzoeker] betaald.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoeker] heeft zijn verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan.
[verweerster] moet de aanzegvergoeding aan [verzoeker] betalen
4.2.
Op grond van artikel 7:668 lid 1 BW had [verweerster] de verplichting om uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege zou eindigen [verzoeker] schriftelijk te informeren over het niet voortzetten daarvan. De aanzegvergoeding is een op de werkgever rustende informatieplicht. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat deze verplichting ertoe dient om werknemers tijdig duidelijkheid te bieden over hun positie (
Kamerstukken II2013/14, 33 818, nr. 3, p. 20-21). Aan de inhoud van de aanzegging zijn in de wet geen eisen gesteld. Wel is nadrukkelijk vereist dat de werkgever de aanzegging schriftelijk doet. De eis van de schriftelijkheid is van dwingend recht en dient als waarborg om discussies achteraf over al dan niet gedane mondelinge toezeggingen of mededelingen, dan wel gemaakte afspraken, te voorkomen (
Kamerstukken I2013/14, 33818, C, p. 79). Onder schriftelijkheid kan ook een elektronische kennisgeving/mededeling worden verstaan. Een mondelinge aanzegging volstaat dus niet.
4.3.
In de brief van 29 juli 2024, overgelegd als onderdeel van productie 13, staat:
“(…) Hiermee bevestigen wij dat je arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, 31 augustus 2024 is de laatste dag van je arbeidsovereenkomst met [verweerster] (…).” Tussen partijen is niet in geschil dat deze brief voldoet aan de eis van schriftelijkheid van artikel 7:668 lid 1 BW. Maar tussen partijen is wel in geschil of [verweerster] heeft voldaan aan de informatieplicht uit dit artikel, omdat tussen hen vast staat dat [verzoeker] de via AFAS Insite verzonden brief niet heeft geopend en gelezen. Daarmee heeft de inhoud van de brief [verzoeker] niet bereikt, terwijl dat op grond van de ontvangsttheorie uit artikel 3:37 lid 3 BW wel vereist is om haar werking te hebben. De inhoud van de brief heeft ook werking als deze de persoon niet heeft bereikt, maar dat het gevolg is van het handelen van die persoon, of van een omstandigheid die voor risico komt van de persoon zelf. De stelplicht hiervan rust op [verweerster] , omdat zij een beroep doet op de rechtsgevolgen.
4.4.
Volgens [verweerster] had [verzoeker] erop bedacht moeten zijn dat de aanzegging werd gedaan via AFAS Insite, gelet op artikelen 26 en 27 uit de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter volgt [verweerster] daarin niet. In die artikelen leest de kantonrechter niet dat de communicatie tussen [verweerster] en haar werknemers via AFAS Insite verliep. In artikel 26 staat dat er een digitaal dossier wordt aangelegd, dat alle relevante documenten worden gescand en dat papieren originelen worden vernietigd. In artikel 27 staat dat er elektronische loonspecificaties worden verstrekt. Dat de communicatie via dit digitaal dossier wordt gedaan, is in die artikelen niet te lezen. Daarnaast is niet komen vast te staan dat er gedurende het jaar vaker berichten via AFAS Insite aan [verzoeker] zijn gecommuniceerd. Dat dat is gebeurd, heeft [verweerster] – na vragen van de kantonrechter – niet met zekerheid kunnen zeggen. Op basis daarvan had [verzoeker] dus ook niet hoeven te begrijpen dat dit het communicatiemiddel was. Daarnaast staat vast dat [verzoeker] geen melding ontving dat er een document voor hem klaar stond in AFAS Insite, als hij AFAS Insite niet opende. Andere feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [verzoeker] had moeten weten dat de aanzegging via AFAS Insite werd gecommuniceerd, heeft [verweerster] niet gesteld. Er zijn daarom geen omstandigheden die ertoe leiden dat het niet ontvangen van de aanzegging voor risico moet komen van [verzoeker] . Het blijft dus voor haar rekening en risico van [verweerster] dat de inhoud van de brief [verzoeker] niet heeft bereikt. Dit betekent dat [verweerster] niet tijdig heeft aangezegd en dat zij daarom de aanzegvergoeding aan [verzoeker] is verschuldigd.
De aanzegvergoeding bedraagt € 8.116,00 bruto
4.5.
Artikel 7:668 lid 3 BW bepaalt dat de werkgever aan de werknemer een aanzegvergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. [verweerster] wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het verzoek van [verzoeker] niet toewijsbaar is, omdat [verzoeker] geen bedrag heeft genoemd. [verzoeker] heeft namelijk wel zijn brutoloon vermeld in zijn verzoekschrift en op grond van de wettelijke bepaling is duidelijk dat dit brutoloon ook het bedrag is van de aanzegvergoeding. Daarover kan geen onduidelijkheid bestaan. Daarbij zijn beide partijen het eens dat het gaat om het netto equivalent van
€ 8.116,00 bruto. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
4.6.
[verzoeker] heeft verzocht om te bepalen dat [verweerster] een aanzegvergoeding aan [verzoeker] moet voldoen. De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] heeft bedoeld te verzoeken dat [verweerster] wordt veroordeeld tot betaling van deze vergoeding. De kantonrechter zal daarom op die manier beslissen.
[verweerster] moet de proceskosten betalen
4.7.
[verweerster] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten (inclusief de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing) betalen. In zaken waarin partijen in persoon procederen wordt op grond van artikel 238 Rv door de kantonrechter een vergoeding toegekend voor de noodzakelijke reis- en verblijfkosten en kan de kantonrechter een door haar te bepalen bedrag voor noodzakelijke verletkosten toekennen. De genoemde kosten kunnen worden toegewezen voor zover zij betrekking hebben op zittingen. Omdat [verzoeker] op de mondelinge behandeling is verschenen, wijst de kantonrechter ambtshalve een bedrag van € 50,00 aan verletkosten toe. De proceskosten van [verzoeker] worden daarom begroot op:
- griffierecht
248,00
- verletkosten
50,00
Totaal
298,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] te betalen het netto equivalent van € 8.116,00 bruto als aanzegvergoeding;
5.2.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 298,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerster] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op
20 december 2024.