Uitspraak
1.De procedure
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 15 van [verzoeker] , door de griffie van de rechtbank ontvangen op 25 oktober 2024;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 9 van [verweerster] ;
- de mondelinge behandeling van 5 december 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
2.De kern van de zaak
3.De achtergrond van het geschil
4.De beoordeling
Kamerstukken II2013/14, 33 818, nr. 3, p. 20-21). Aan de inhoud van de aanzegging zijn in de wet geen eisen gesteld. Wel is nadrukkelijk vereist dat de werkgever de aanzegging schriftelijk doet. De eis van de schriftelijkheid is van dwingend recht en dient als waarborg om discussies achteraf over al dan niet gedane mondelinge toezeggingen of mededelingen, dan wel gemaakte afspraken, te voorkomen (
Kamerstukken I2013/14, 33818, C, p. 79). Onder schriftelijkheid kan ook een elektronische kennisgeving/mededeling worden verstaan. Een mondelinge aanzegging volstaat dus niet.
“(…) Hiermee bevestigen wij dat je arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, 31 augustus 2024 is de laatste dag van je arbeidsovereenkomst met [verweerster] (…).” Tussen partijen is niet in geschil dat deze brief voldoet aan de eis van schriftelijkheid van artikel 7:668 lid 1 BW. Maar tussen partijen is wel in geschil of [verweerster] heeft voldaan aan de informatieplicht uit dit artikel, omdat tussen hen vast staat dat [verzoeker] de via AFAS Insite verzonden brief niet heeft geopend en gelezen. Daarmee heeft de inhoud van de brief [verzoeker] niet bereikt, terwijl dat op grond van de ontvangsttheorie uit artikel 3:37 lid 3 BW wel vereist is om haar werking te hebben. De inhoud van de brief heeft ook werking als deze de persoon niet heeft bereikt, maar dat het gevolg is van het handelen van die persoon, of van een omstandigheid die voor risico komt van de persoon zelf. De stelplicht hiervan rust op [verweerster] , omdat zij een beroep doet op de rechtsgevolgen.