Overwegingen
2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3. Het perceel van de vergunninghouders valt onder het bestemmingsplan ‘ [plaats] Centrum e.o.’ (het bestemmingsplan) en heeft de enkelbestemming ‘wonen’. Het bestemmingsplan bepaalt dat binnen het bouwvlak een hoofdgebouw mag worden gebouwd met een bouwhoogte van 11 meter en een goothoogte van 6 meter.Ook bepaalt het bestemmingsplan dat binnen het bouwvlak een bijbehorend bouwwerk mag worden gebouwd met een goothoogte van 3 meter, een bouwhoogte van 4,5 meter en een dakhelling van 60 graden.De dakopbouw kwalificeert als een bijbehorend bouwwerk. De dakopbouw heeft een dakhelling van 70 graden en een goot-en bouwhoogte van 5,76 meter. Het bouwplan is dus in strijd met het bestemmingsplan.
4. De aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen is op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan. Het college heeft voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en vierde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, dus met toepassing van de kruimelgevallenregeling. Een omgevingsvergunning kan slechts met de kruimelgevallenregeling worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5. Het college heeft bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte. Dat betekent dat het college, indien de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Dit is een terughoudende toets. Het college hoeft hierbij alleen ten aanzien van de overschrijding van het bestemmingsplan een nadere afweging te maken. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.De rechtbank toetst wel vol of de belangenafweging op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en of deugdelijk is gemotiveerd waarom een bepaalde keuze is gemaakt.
Bespreking van de gronden
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren omdat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiseres voert daarbij aan dat de negatieve gevolgen van het bouwplan worden veroorzaakt door de bijzondere situering van het perceel van vergunninghouders ten opzichte van haar perceel. In het perceel van vergunninghouders zit een knik, waardoor een hoek van het perceel van de vergunninghouders in de tuin van eiseres uitsteekt. Door die knik heeft eiseres vanuit haar slaapkamerraam zicht op de dakopbouw en wordt haar het vrije uitzicht ontnomen. Zij stelt verder dat de dakopbouw tot onaanvaardbare afname van zonlicht en tot schaduwhinder leidt. Ook stelt eiseres dat haar privacy wordt geschonden, omdat haar buren vanuit hun dakopbouw vrij uitzicht op haar tuin zullen hebben.
7. Volgens eiseres is de situering van de perceelsgrens uniek ten opzichte van andere percelen in de straat. Eiseres vindt dat het college in de ruimtelijke motivering van het bestreden besluit ten onrechte voorbij is gegaan aan de ruimtelijke gevolgen van de dakopbouw als gevolg van de genoemde knik in het perceel. Eiseres vindt dat het college, vanwege de bijzondere situering van het perceel, aanleiding had moeten zien om haar belangen zwaarder te laten wegen dan het belang van vergunninghouders om een dakopbouw te bouwen.
8. Eiseres heeft in haar beroepschrift en ter zitting aangegeven dat zij zich in het bouwplan kan vinden als de aanvraag in overeenstemming wordt gebracht met de situatie die hieronder met een met de hand ingetekende driehoek in figuur 1 wordt weergegeven. Deze aanpassing houdt in dat er op de knik die in de tuin van eiseres uitsteekt (de ingetekende driehoek) niet wordt gebouwd. Vergunninghouders hebben om bouwtechnische en financiële redenen niet ingestemd met dit voorstel van eiseres.
Figuur 1: voorstel eiseres
Standpunten van het college
9. Het college stelt voorop dat bij de vraag of een afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan alleen die afwijking in de beoordeling wordt betrokken. In het voorliggende geval is geen sprake van een grote afwijking van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan laat op het perceel van vergunninghouders binnen het bouwvlak een hoofdgebouw van 11 meter hoog, met een goothoogte van 6 meter toe. De dakopbouw valt volledig binnen het toegestane bouwvolume. De afwijking heeft met name betrekking op de hellingshoek van het dak. Over de vorm van het bouwplan heeft het college aangegeven dat de dakopbouw aansluit bij de al aanwezige variëteit aan goot-en nokhoogtes van bouwwerken in de straat. De ruimtelijke gevolgen van de dakopbouw op de bestaande woning zijn volgens het college vergelijkbaar met de ruimtelijke gevolgen van de bouw een nieuwe woning die past binnen de regels van het bestemmingsplan. Het college heeft daarom geen aanleiding gezien om van het stedenbouwkundige beleid af te wijken.
10. Verder heeft het college op de zitting toegelicht dat het de belangen van vergunninghouders om een dakopbouw te bouwen zwaarder heeft mogen wegen dan de belangen van eiseres. Het college ziet in de belangen van eiseres geen zwaarwegend belang om af te wijken van het stedenbouwkundige beleid.
Beoordeling door de rechtbank
11. De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft mogen verlenen. Hierna legt de rechtbank dat uit.
12. De rechtbank stelt voorop dat de belangenafweging van het college alleen betrekking heeft op de overschrijding van het bestemmingsplan. Het college mag in die belangenafweging meewegen dat de negatieve gevolgen van het bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de maximaal toegestane invulling van het bestemmingsplan. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling.
13. Het college heeft zich bij de vergunningverlening gebaseerd op stedenbouwkundig beleid. Uit dit beleid volgt dat bij de belangenafweging niet wordt gekeken naar het verschil tussen voor en na de bouw, maar naar het verschil tussen wat er mag binnen het bestemmingsplan en wat er wordt vergund. Tussen partijen staat niet ter discussie dat dit bestendig beleid betreft.
14. Het college heeft in de onderhavige zaak een vergelijking gemaakt tussen de bouwhoogte van de dakopbouw en de maximale bouwhoogte voor een (nieuw) hoofdgebouw inclusief bijbehorende bouwwerken die in het bestemmingsplan is vastgelegd. Hieruit volgt dat het bouwplan van de vergunninghouders ruimschoots past binnen de maximale bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan. De ruimtelijke gevolgen van het bouwplan zijn voor eiseres minder ingrijpend dan wanneer vergunninghouders in overeenstemming met het bestemmingsplan besluiten om, na sloop van de woning, een nieuw hoofdgebouw van 11 meter hoog, al dan niet inclusief dakopbouw, te bouwen.
15. De rechtbank is van oordeel dat het college geen aanleiding heeft hoeven zien om van het stedenbouwkundige beleid af te wijken. Bij de ontwikkeling en vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad de ruimtelijke gevolgen van een woning van 11 meter hoog op het perceel van vergunninghouders beoordeeld en voor de omgeving ruimtelijk aanvaardbaar geacht. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
16. Eiseres voert aan dat realisering van het bouwplan voor haar een schending van haar privacy, minder zonlicht en meer schaduwhinder zal opleveren. De rechtbank begrijpt dat eiseres vreest voor negatieve gevolgen van het bouwplan, maar merkt op dat dit ook mogelijk zou zijn door een bouwwerk dat voldoet aan de maximale bouwregels van het bestemmingsplan. Uit de besluitvorming blijkt dat het college de belangen van eiseres, voor zover die zien op de afwijking van het bestemmingsplan, heeft afgewogen tegen het belang van de vergunninghouders. Ook blijkt uit de besluitvorming dat de vergunninghouders rekening hebben gehouden met de privacy van eiseres door ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan de privaatrechtelijke belemmeringen weg te nemen met als gevolg dat er geen ramen binnen twee meter van de erfgrens worden geplaatst. De negatieve gevolgen van het bouwplan zijn voor eiseres, gelet op de maximale planologische mogelijkheden, echter niet zodanig bijzonder dat het college van het stedenbouwkundig beleid had moeten afwijken.
17. Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank is van oordeel dat het college de belangen van vergunninghouders in redelijkheid zwaarder heeft mogen wegen dan de belangen van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.