ECLI:NL:RBMNE:2024:7285

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/7075 en UTR 24/7076
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning legakkerherstel Tienhovense Plassen

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan Natuurmonumenten voor legakkerherstel in de Tienhovense Plassen. Verzoekster, die naast het gebied woont, vreest dat de uitvoering van de werkzaamheden zal leiden tot verontreiniging van het water door PFAS, wat een bedreiging vormt voor de gezondheid van mensen en dieren. De voorzieningenrechter heeft op 11 december 2024 geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeert dat de omgevingsvergunning in stand kan blijven, omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht op goede gronden heeft kunnen oordelen dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de natuurwaarden. De voorzieningenrechter heeft ook de vrees van verzoekster voor vooringenomenheid van de voorzitter van de adviescommissie verworpen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat deze voorzitter een persoonlijk belang heeft bij het besluit. De uitspraak bevestigt dat de vergunning voor de werkzaamheden kan worden uitgevoerd, en verzoekster krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/7075 en 24/7076
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 december 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr.drs. J.M. Lammers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht

(gemachtigde: mr. S. Ralovic).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghoudster]uit [plaats] , de vergunninghoudster,
(gemachtigde: C. van Holsteijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep over de aan Natuurmonumenten verleende vergunning. De vergunning maakt het mogelijk in het gebied de Tienhovense Plassen legakkerherstel uit te voeren. Door de turfwinning die hier in het verleden heeft plaatsgevonden, bestaat het gebied uit langgerekte meertjes – de petgaten – met daartussen stroken land – de legakkers. Om dit gebied in stand te houden, wil Natuurmonumenten onder meer delen van de bestaande begroeiing verwijderen, ganzenrasters plaatsen en twee overslaglocaties realiseren. Verzoekster woont naast dit gebied en bezit ook een perceel grond in het gebied. Zij komt in het gebied om daar met haar honden en andere dieren te zwemmen.
1.1.
Het college heeft op 8 februari 2024 de omgevingsvergunning verleend. In de beslissing op bezwaar van 25 oktober 2024 is het college bij de verlening van de vergunning gebleven. Dit besluit wordt hierna aangeduid als het bestreden besluit.
1.2.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank en heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht de vergunning bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiseres, vergezeld door haar de gemachtigde, deelgenomen. Ook waren aanwezig de gemachtigde van het college en de gemachtigde van Natuurmonumenten, vergezeld door [beheerder] , de beheerder van het gebied, en [deskundige] , deskundige op het gebied van bodemonderzoeken van adviesbureau [adviesbureau] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoekers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt of het college in het bestreden besluit naar aanleiding van het bezwaar van verzoekers de verleende omgevingsvergunning ongewijzigd in stand mocht laten. De voorzieningenrechter doet dit aan de hand van de beroepsgronden van verzoekers.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omgevingsvergunning in stand kan blijven. Het beroep is ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter beslist op het beroep, is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toepasselijk recht
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Vrees voor aantasting van de gezondheid
4. Verzoekster vreest dat de uitvoering van de vergunde werkzaamheden tot gevolg zal hebben dat zich in de bodem bevindende PFAS vrijkomt. Deze worden dan met het water vermengd en vormen dan een bedreiging voor de gezondheid van mensen en dieren die in het water zwemmen of daarvan drinken. Het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, berust volgens verzoekster bovendien op verouderde informatie.
4.1.
De omgevingsvergunning is verleend voor verschillende werkzaamheden die slechts mogen worden uitgevoerd als daarvoor een vergunning is verleend. Dit staat in artikel 11.4.1 van de planregels van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Maarssen’. Uit de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, en 2.11, eerste lid, van de Wabo volgt, dat indien een omgevingsvergunning voor de aanleg van werken op grond van een bestemmingsplan is vereist, deze wordt geweigerd indien de aanleg in strijd is met de regels van dat bestemmingsplan. Indien geen sprake is van een weigeringsgrond dient de omgevingsvergunning, gelet op het zogenoemde limitatief-imperatief stelsel, te worden verleend. [1]
4.2.
In artikel 11.4.3 van de planregels staat dat de vergunning slechts kan worden verleend indien daardoor de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Natuurwaarden zijn daarbij gedefinieerd als ‘de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en ecologische elementen voorkomende in dat gebied.’ Een verontreiniging van het water door vrijkomende PFAS door werkzaamheden in de waterbodem, waarvoor verzoekster vreest, is een potentiële aantasting van de natuurwaarden. De vraag is daarom of het college op goede gronden heeft kunnen oordelen dat geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van de natuurwaarden.
4.3.
Voor het verlenen van de omgevingsvergunning mag het college zich baseren op onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Het rapport van [adviesbureau] is gedateerd op 22 juni 2023 en voldoet daarmee aan deze norm. Verzoekster heeft ook geen concrete aanknopingspunten genoemd om een nadere actualisering na die datum te vragen. Wel heeft verzoekster opgemerkt dat in het rapport van [adviesbureau] wordt verwezen naar onderzoeken uit een verder verleden. Zoals ook op de zitting is besproken, is eigen aan het type onderzoek dat is uitgevoerd, dat daarin gebruik wordt gemaakt van oudere onderzoeken. Voor de betreffende locaties wordt onderzocht of zich in de periode na het laatste onderzoek gebeurtenissen hebben voorgedaan die aanleiding geven nader onderzoek te doen. Daarvan is niet gebleken en daarom is geen verder onderzoek gedaan. Met betrekking tot het water dat vanuit omliggende gebieden, waaronder de Loosdrechtse Plassen, het gebied in stroomt, heeft [adviesbureau] op de zitting toegelicht zij van het waterschap informatie heeft ontvangen over de waterkwaliteit. Ook deze informatie gaf geen aanleiding nader onderzoek te doen. Verzoekster heeft verder geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden verwacht dat de situatie ter plekke relevant is veranderd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze onderzoeken niet aan het verlenen van de vergunning ten grondslag had mogen leggen en op die basis mocht concluderen dat geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van de natuurwaarden.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
De onafhankelijkheid van de voorzitter van de adviescommissie
5. Verzoekster stelt dat de voorzitter van de adviescommissie bezwaarschriften tijdens de hoorzitting Natuurmonumenten een mooie vereniging heeft genoemd en heeft gezegd dat hij deze vereniging een warm hart toedroeg. Daarmee heeft de voorzitter de schijn gewekt van vooringenomenheid en belangenverstrengeling. Dit heeft tot gevolg dat het bestreden besluit in strijd is met het verbod op vooringenomenheid.
5.1.
Een bestuursorgaan, zoals het college, moet zijn taak vervullen zonder vooringenomenheid. Dit is zo bepaald in artikel 2.4, eerste lid, van de Awb. Op grond van het tweede lid van dit artikel strekt het verbod op vooringenomenheid zich ook uit tot personen die voor het bestuursorgaan werkzaam zijn. Op grond van deze bepaling moet het college ertegen waken dat de voorzitter van de adviescommissie een persoonlijk belang heeft en de besluitvorming kan beïnvloeden.
5.2.
Op de zitting heeft het college toegelicht dat naar aanleiding van de stelling van verzoekster met de voorzitter van de adviescommissie is gesproken. Van een persoonlijk belang van de voorzitter bij Natuurmonumenten in het algemeen of bij het project waarvoor de vergunning is verleend, is geen sprake. Verzoekster heeft in reactie hierop niets naar voren gebracht dat leidt tot twijfel hierover.
5.3.
In het verweerschrift en op de zitting heeft het college toegelicht dat de opmerkingen van de voorzitter van de adviescommissie werden gemaakt in de context van de vaststelling dat het zowel verzoekster als Natuurmonumenten te doen is om de kwaliteit van de natuur. De belangen en doelen lopen dus parallel. Ook hierover heeft verzoekster niets naar voren gebracht dat leidt tot twijfel.
5.4.
De conclusie is daarom dat er geen aanwijzingen zijn dat de voorzitter van de adviescommissie een persoonlijk belang heeft bij het bestreden besluit. Ook zijn er geen aanwijzingen dat het college onvoldoende heeft gewaakt tegen beïnvloeding van de besluitvorming door personen die een persoonlijk belang bij het bestreden besluit hebben.
5.5.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit, en daarmee ook de aan Natuurmonumenten verleende vergunning, in stand blijft. Natuurmonumenten kan het legakkerherstel uitvoeren op basis van die vergunning. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Dit is zo al eerder vastgesteld in de rechtspraak. Zie de uitspraak van de Raad van State van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1131.