ECLI:NL:RBMNE:2024:7278

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/5938
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in België, beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar aanvraag voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen heeft op 12 september 2024 alsnog een besluit genomen, maar verzoekster had al op 13 september 2024 een beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken nadat het besluit was genomen en heeft verzocht om vergoeding van haar proceskosten.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan bepalen dat de proceskosten door de verweerder moeten worden vergoed. In dit geval heeft de verweerder niet gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar had wel een verweerschrift ingediend naar aanleiding van het beroep.

De rechtbank constateert dat de beslistermijn was verstreken en dat het besluit van de verweerder te laat was genomen. Aangezien verzoekster terecht in beroep is gekomen, kent de rechtbank haar een proceskostenvergoeding toe van € 437,50. Daarnaast is de verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. B. Fijnheer en is openbaar uitgesproken op 30 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5938

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] (België), verzoekster

(gemachtigde: mr. R.E. Boogaards),
en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat verzoekster heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 22 september 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft op 12 september 2024 alsnog een besluit genomen op de aanvraag van verzoekster. Verzoekster heeft het beroep daarna ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen
.Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van verzoekster. Verweerder heeft wel op 22 september 2024 een verweerschrift naar aanleiding van het beroep niet tijdig beslissen ingediend, waarin verweerder aangeeft dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding, omdat het beroep is ingediend nadat verweerder heeft beslist.
4. De rechtbank stelt vast de beslistermijn was verstreken en dat verweerder daarna op
12 september 2024 alsnog een besluit heeft genomen. Verzoekster heeft op 13 september 2024 een beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
5. Omdat verzoekster terecht in beroep is gekomen vanwege een veel te laat genomen besluit en het beroepschrift en het genomen besluit elkaar hoogstwaarschijnlijk hebben gekruist, kent de rechtbank verzoekster een vergoeding van de proceskosten toe. De hoogte van de proceskosten stelt de rechtbank vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). [1]
6. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Conform de uitspraak van de Afdeling van bijvoorbeeld 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1796.