In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in België, beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar aanvraag voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen heeft op 12 september 2024 alsnog een besluit genomen, maar verzoekster had al op 13 september 2024 een beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken nadat het besluit was genomen en heeft verzocht om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan bepalen dat de proceskosten door de verweerder moeten worden vergoed. In dit geval heeft de verweerder niet gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar had wel een verweerschrift ingediend naar aanleiding van het beroep.
De rechtbank constateert dat de beslistermijn was verstreken en dat het besluit van de verweerder te laat was genomen. Aangezien verzoekster terecht in beroep is gekomen, kent de rechtbank haar een proceskostenvergoeding toe van € 437,50. Daarnaast is de verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. B. Fijnheer en is openbaar uitgesproken op 30 december 2024.