ECLI:NL:RBMNE:2024:7258
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De woning, gelegen aan [adres 1], is door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] gewaardeerd op € 699.000,- per 1 januari 2021. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. van der Weide, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardering, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 27 december 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij verweerder, vertegenwoordigd door S. Valen, een verweerschrift met een taxatiematrix heeft ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 16 juli 2024. Eiser betwist de hoogte van de WOZ-waarde en stelt dat deze lager zou moeten zijn, namelijk € 602.000,-. De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer moet zijn, bepaald aan de hand van vergelijkbare verkopen. Verweerder heeft een taxatiematrix overgelegd met drie referentiewoningen, die volgens de rechtbank voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser.
De rechtbank concludeert dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.