ECLI:NL:RBMNE:2024:7242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/6339
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen beëindiging van de Ziektewet-uitkering

In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 29 augustus 2023. Eiser is het hier niet mee eens en voert aan dat hij niet in staat is om te werken gelet op zijn lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv is het niet met eiser eens en blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de medische situatie op 29 augustus 2023, de datum in geding.

Eiser was voorheen werkzaam als medewerker winkelverkoper voor 26 uur per week en heeft zich op 14 april 2023 ziekgemeld. Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld dat eiser geschikt is voor zijn eigen werk en heeft de ZW-uitkering per 29 augustus 2023 beëindigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en aanvullende stukken ingediend.

De rechtbank stelt vast dat het Uwv zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld. Eiser heeft geen medische onderbouwing overgelegd die de beoordeling van het Uwv kan weerleggen. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor zijn eigen werk. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht meer heeft op een ZW-uitkering per 29 augustus 2023. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 29 augustus 2023. Eiser is het hier niet mee eens en voert aan dat hij niet in staat is om te werken gelet op zijn lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv is het niet met eiser eens en blijft bij het bestreden besluit. Aan de hand van wat eiser aanvoert, beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit. Daarbij gaat het om de medische situatie op 29 augustus 2023. Dat is de datum in geding (de beoordelingsdatum).
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser was voorheen werkzaam als medewerker winkelverkoper voor 26 uur per week. Hij heeft zich op 14 april 2023 ziekgemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet. Met de brief van 5 juli 2023 is aan eiser vanaf 3 juli 2023 een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
Naar aanleiding van verzekeringsgeneeskundig onderzoek is eiser door de arbeidsdeskundige geschikt geacht voor zijn eigen werk (medewerker winkelverkoper). Het Uwv heeft daarom met het besluit van 22 augustus 2023 (het primaire besluit) aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 29 augustus 2023 arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk en dat hij vanaf deze datum geen ZW-uitkering meer krijgt.
1.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het Uwv heeft met het besluit van 1 december 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en op 14 maart 2024 aanvullende stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 maart 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordelingskader

2. Bij het beoordelen van de zaak stelt de rechtbank voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal eisen voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.

Beoordeling door de rechtbank

De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
3.1.
Eiser voert aan dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek, omdat onvoldoende acht is geslagen op eisers klachten.
3.2.
De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om het onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, de ontvangen medische informatie bestudeerd en eiser gezien en onderzocht op het fysieke spreekuur van 26 juni 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tevens dossierstudie verricht, eiser psychisch onderzocht op 28 november 2023 en de verkregen informatie bij de beoordeling betrokken. Het onderzoek voldoet daarmee aan de geldende normen voor zorgvuldigheid.
De inhoudelijke medische beoordeling
4.1.
Eiser stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn functionele mogelijkheden heeft overschat. Hij is van mening dat hij niet in staat is om te werken vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten. Op zitting heeft eiser verwezen naar het Advies Fibromyalgie van de Gezondheidsraad van 19 maart 2024 waarin volgens eiser onder meer wordt aangegeven dat per individu moet worden gekeken naar de arbeidsmogelijkheden. Omdat eiser buitengewoon veel pijn ervaart, heeft eiser dan ook geen mogelijkheden om het eigen werk te verrichten.
4.2.
De primaire verzekeringsarts gaat uit van fibromyalgie en een burn-out. In het rapport van 21 juli 2023 rapporteert de verzekeringsarts dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, maar dat er consistente en plausibele belemmeringen ten aanzien van de mentale en fysieke belasting zijn. Er worden beperkingen aangenomen ten aanzien van zwaardere fysieke belasting, persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden, namelijk niet ’s nachts werken of ploegendiensten.
4.3.
In het rapport van 29 november 2023 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van het primaire oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat uit van fibromyalgie en stemmingsklachten en rapporteert dat er zowel op fysiek als mentaal vlak geen sprake is van ernstige pathologie. Eiser wordt daarom in staat geacht zijn eigen werk te kunnen verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert verder dat de presentatie van eiser en het chronische karakter niet passen bij een burn-out. De klachten bestaan sinds eisers veertiende levensjaar en lijken verweven te zijn in de persoonlijkheid. Gelet op het gebrek aan sociale contacten en structurele activiteiten zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook argumenten te stellen dat arbeid een positief effect zou kunnen hebben op de psychische gesteldheid van betrokkene.
4.4.
De rechtbank ziet zonder medische onderbouwing geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Aan de hand van de beschikbare informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom geen verdergaande beperkingen worden aangenomen en dat eiser geschikt is voor zijn eigen werk. De aanvullende stukken van eiser geven ook geen ander beeld van de medische situatie per 29 augustus 2023. Eiser heeft namelijk een brief van de psychiater overgelegd van 4 maart 2023 over het intakegesprek en verder heeft eiser emailcorrespondentie overgelegd met betrekking tot problemen rondom de woning van eiser en e-mailcorrespondentie met het Uwv. In deze stukken kan ook geen steun gevonden worden voor het aannemen van verdergaande arbeidsongeschiktheid. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
De arbeidskundige beoordeling
5. Eiser voert aan dat hij niet in staat is om de maatgevende arbeid te verrichten vanwege zijn klachten. De rechtbank overweegt dat eiser tegen de arbeidskundige beoordeling geen specifieke beroepsgronden naar voren heeft gebracht, anders dan dat hij de functie medewerker winkelverkoper om medische redenen niet kan verrichten. Omdat geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de rapportages van 6 juni 2023 en 27 juli 2023 heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser met ingang van 29 augustus 2023 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten en krijgt ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.