ECLI:NL:RBMNE:2024:7236

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
11351074 \ UE VERZ 24-312
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens onrechtmatig gebruik van kortingsstickers door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de Gesellschaft mit beschränkter Haftung [verweerster] GmbH. De werknemer was op 3 juni 2024 in dienst getreden als Assistent Supermarktmanager. Tijdens zijn dienstverband heeft hij zich schuldig gemaakt aan het onrechtmatig gebruik van kortingsstickers voor producten die hij had aangeschaft via het Verspil Mij Niet (VMN) concept, wat leidde tot zijn ontslag op staande voet op 14 augustus 2024. De werkgever heeft het ontslag gerechtvaardigd door te stellen dat de werknemer in strijd met de VMN-procedure heeft gehandeld en zichzelf ongeoorloofd VMN-producten heeft toegeëigend. De werknemer heeft het ontslag betwist en verzocht om vernietiging van het ontslag en toelating tot het werk, alsook om een billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de gedragingen van de werknemer een dringende reden opleverden voor ontslag. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de werknemer niet in zijn verzoeken kon worden ontvangen en dat hij de proceskosten moest vergoeden. Daarnaast is de werknemer veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding aan de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11351074 UE VERZ 24-312 LvdH/1470
Beschikking van 18 december 2024
inzake
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.E. Braak,
tegen:
de Gesellschaft mit beschränkter Haftung
[verweerster] GmbH,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. L. van der Vaart.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift tevens inhoudende incidentele vordering met producties 1 tot en met 4;
- het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandig tegenverzoek met producties 1 tot en met 10.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2024. Daarbij is [verzoeker] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens [verweerster] zijn verschenen de heer [A] ( [functie 1] bij [verweerster] ) en mevrouw [B] ( [functie 2] ), bijgestaan door de gemachtigde.
Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak bepaald op vandaag.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1994, is op 3 juni 2024 in dienst getreden bij [verweerster] bij de vestiging in [plaats] in de functie van Assistent Supermarktmanager. Op de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerster] zijn de [naam verweerster] Huisregels van toepassing verklaard.
2.2.
In de [naam verweerster] Huisregels is onder meer het volgende opgenomen:
“Als je goederen van [verweerster] meeneemt zonder dat je daar toestemming voor hebt, is dat diefstal.”
en
“Een afgeschreven product opeten of meenemen zonder te betalen, mag alleen als de leidinggevende het goed vindt. Heb je geen toestemming, dan zien we een product opeten of meenemen zonder te betalen als diefstal. Altijd. [verweerster] voert een ‘zero tolerance beleid’.”
2.3.
[verweerster] heeft initiatieven tegen voedselverspilling. Eén daarvan is het Verspil Mij Niet (VMN) concept. Met VMN biedt [verweerster] producten aan op de laatste dag van de houdbaarheid voor slechts 25 of 50 cent. Om misbruik van VMN door medewerkers tegen te gaan, heeft [verweerster] VMN-regels opgesteld. Zo mogen medewerkers VMN-producten alleen buiten werktijd – en niet in de pauze – kopen. Daarnaast mogen de VMN-producten alleen vanuit de daartoe bestemde bakken worden verkocht. Medewerkers mogen de artikelen niet achter (in het magazijn of de koeling) bewaren. Tot slot mogen de medewerkers – net als klanten – maximaal 2 stuks aankopen.
2.4.
Er wordt wekelijks gecontroleerd door [A] , [functie 1] , of de VMN- procedure op de juiste wijze wordt toegepast. Uit de controle van 8 augustus 2024 kwamen onregelmatigheden in de kassatransacties van 17, 20, 28 juli en 2 en 7 augustus 2024 naar voren. Uit het onderzoek bleek dat [verzoeker] betrokken was bij de onregelmatige transacties van de VMN-producten. Hierover is diezelfde dag (8 augustus 2024) gesproken met [verzoeker] . In dat gesprek erkende [verzoeker] dat hij deze aankopen had gedaan, maar hij vertelde dat hij niet op de hoogte zou zijn van de VMN-regels. Desgevraagd heeft [verzoeker] gezegd dat er geen sprake is geweest van andere overtredingen van de regels. De kwestie is daarop door [verweerster] afgedaan met een mondelinge waarschuwing voor [verzoeker] .
2.5.
Bij de volgende controle op 12 augustus 2024 kwamen opnieuw onregelmatigheden naar voren bij de controle op de VMN-regels. Het ging hierbij om een transactie die was gedaan op 6 augustus 2024, waarbij er 5 VMN-producten waren gekocht in één transactie. Omdat de desbetreffende kassamedewerker zich de transactie niet meer kon herinneren zijn de camerabeelden opgevraagd. [A] heeft deze beelden op 14 augustus 2024 bekeken.
Op deze beelden is te zien dat [verzoeker] in zijn eigen kleding naar de winkel van [verweerster] kwam, met een winkelmandje door de winkel liep en bij de koelcel van de bakkerij producten uit de koeling haalde. Het ging om 3 pakken garnalen en 2 pakken met ijs. [verzoeker] is vervolgens naar het kantoor gelopen, heeft de dubbele opzetkluis geopend en daaruit kortingsstickers gehaald voor VMN-producten. [verzoeker] heeft de stickers op de producten geplakt en de producten vervolgens afgerekend bij de kassamedewerker.
2.6.
Diezelfde dag heeft [A] hierover gesproken met [verzoeker] en is [verzoeker] op staande voet ontslagen. Het ontslag op staande voet is per brief van 15 augustus 2024 aan [verzoeker] bevestigd.
2.7.
[verzoeker] stelt dat het aan hem gegeven ontslag op staande voet onterecht is gegeven en hij verzoekt – onder meer – primair de vernietiging van het gegeven ontslag en toelating tot het werk en subsidiair verzoekt hij betaling aan hem van een billijke vergoeding en de gefixeerde schadevergoeding.

3.De beoordeling

in de verzoeken van [verzoeker]
Het toetsingskader voor het ontslag op staande voet
3.1.
[verweerster] heeft [verzoeker] op 14 augustus 2024 op staande voet ontslagen. Een ontslag op staande voet is rechtsgeldig wanneer er een
dringende redenis en de werkgever de arbeidsovereenkomst om die dringende reden
onverwijldheeft opgezegd onder
onverwijlde mededelingvan die reden aan de werknemer.
3.2.
Uit de wet volgt dat als dringende reden beschouwd worden zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij worden ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben, betrokken. Ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn, met name vanwege de aard en de ernst van de dringende reden.
Is sprake van een dringende reden? Ja
3.4.
Uit de ontslagbrief van 15 augustus 2024 blijkt dat [verweerster] de volgende gedragingen van [verzoeker] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd:
- het in strijd met de VMN-procedure van [verweerster] handelen en zichzelf ongeoorloofd VMN-producten toe-eigenen;
- het als klant onrechtmatig betreden van het kantoor van het [verweerster] filiaal;
- het als klant onrechtmatig openen van de dubbele opzetkluis;
- het onrechtmatig toe-eigenen van VMN-stickers en deze gebruiken.
3.5.
[verzoeker] erkent dat hij heeft gehandeld zoals in punt 2.5. beschreven, maar hij voert hierbij aan dat hij hiervoor toestemming zou hebben gehad en/of dat hij uit de handelwijze van de filiaalchef heeft mogen begrijpen dat het hem vrij stond om te handelen zoals beschreven in punt 2.5. Door [verweerster] wordt uitdrukkelijk ontkend dat [verzoeker] toestemming zou hebben gekregen voor zijn gedrag.
3.6.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij toestemming heeft verkregen verwijst [verzoeker] naar Whats-appgesprekken die zien op twee situaties, maar daaruit kan geen toestemming voor het gedrag op 8 augustus worden afgeleid. In één van die situaties ging het namelijk om afgeschreven producten die niet meer verkocht konden worden. De leidinggevende heeft op verzoek van [verzoeker] eenmalig toestemming gegeven die mee te nemen. De andere situatie zag op de aankoop door [verzoeker] van producten, terwijl de kassa al aan het afsluiten was en hij deze producten op dat moment niet meer kon afrekenen. Voor die situatie heeft [verzoeker] toestemming gekregen om de producten in het kantoor te leggen en op een later moment af te rekenen.
Dat [verzoeker] toestemming zou hebben gehad om in privétijd kortingsstickers te plakken op producten die niet afgeschreven waren en daarom überhaupt niet voor korting in aanmerking kwamen, is niet gebleken.
3.7.
[verzoeker] heeft bij de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat hij nieuw was binnen de organisatie en dat het binnen deze vestiging van [verweerster] gebruikelijk was dat ook zaken die niet over de datum waren door personeel konden worden meegenomen. Als hij niet had mogen handelen zoals hij op 6 augustus 2024 heeft gedaan, dan had men hem dat duidelijker moeten uitleggen. Hij stelt helemaal niet de intentie te hebben gehad om voordeel te halen waar hem dat niet toe kwam.
[verweerster] heeft daarop uitvoerig toegelicht dat zij strikte instructies hanteert voor de wijze waarop haar personeel met de winkelvoorraad om mag gaan, juist om te voorkomen dat er goederen door eigen personeel worden ontvreemd of personeel in de verleiding komt zich te bevoordelen. Dat is ook aan [verzoeker] duidelijk uitgelegd. De betreffende [functie 1] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling bevestigd.
3.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet het voor [verzoeker] duidelijk zijn geweest dat zijn gedrag beschreven in punt 2.5. in strijd was met wat van hem als assistent supermarktmanager in een voorbeeldfunctie mocht worden verwacht. Waar dit gedrag op neer komt is namelijk dat [verzoeker] meende dat het hem vrij stond naar eigen inzicht en buiten werktijd met de producten van [verweerster] om te gaan als waren het zijn eigendom, met als gevolg dat hij die producten voor een veel lager bedrag kon kopen dan de klanten van [verweerster] . Dat staat haaks op het bedrijfsbeleid zoals hem dit is uitgelegd en is ook meer algemeen bezien niet de wijze waarop een werknemer, laatst staan een leidinggevende in een voorbeeldfunctie, hoort te handelen.
3.9.
De conclusie is dan ook dat de handelwijze van [verzoeker] een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet.
3.10.
[verweerster] heeft ook een gerechtvaardigd belang bij een strikte handhaving van haar bedrijfsregels. [verweerster] heeft te maken met een verhoogd risico op het wegnemen van geld en zaken door haar eigen personeel. Wanneer [verweerster] hiertegen niet hard zou optreden, zijn de gevolgen groot.
3.11.
[verzoeker] heeft zich dus schuldig gemaakt aan een ernstige gedraging die een zo wezenlijke inbreuk maakt op de belangen van [verweerster] en op het door [verweerster] in [verzoeker] gestelde en van deze te verlangen vertrouwen, dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet van [verweerster] kon worden gevergd. Door [verzoeker] zijn geen persoonlijke omstandigheden gesteld die ertoe leiden dat zijn gedraging niet als een dringende reden moet worden aangemerkt.
Onverwijldheid
3.12.
[verzoeker] heeft gesteld dat, als al zou komen vast te staan dat er sprake was van een dringende reden, het ontslag niet onverwijld is gegeven en de reden niet onverwijld zou zijn medegedeeld. Waaruit zou blijken dat niet aan de eis van onverwijldheid is voldaan, is door [verzoeker] niet onderbouwd.
3.13.
Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd bekend zijn geworden bij degene die bevoegd was het ontslag te verlenen.
3.14.
Wekelijks werden er door [A] controles uitgevoerd op de VMN-procedure, zo ook op 12 augustus 2024. Op die dag werd [verweerster] bekend met de onregelmatigheden van de transactie op 6 augustus 2024. De camerabeelden werden opgevraagd en deze werden op 14 augustus 2024 door [A] bekeken. Op deze beelden was te zien dat het [verzoeker] was die de aankopen had gedaan. Meteen diezelfde dag is [verzoeker] op staande voet ontslagen en is aan hem de reden voor dit ontslag meegedeeld. Aan de vereisten van onverwijldheid is dan ook voldaan.
Concluderend
3.15.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Dit betekent dat het primaire verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en het daarmee samenhangende verzoek tot wedertewerkstelling wordt afgewezen.
3.16.
Ook de subsidiaire verzoeken worden afgewezen. Omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, heeft [verzoeker] geen aanspraak op betaling van een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding.
Incidentele vordering
3.17.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven op de verzoeken van [verzoeker] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding. [verzoeker] zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
in het tegenverzoek van [verweerster] :
3.18.
[verweerster] heeft in deze zaak verzocht aan haar een vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 en 3 BW, zijnde een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. [verweerster] heeft de door haar verzochte vergoeding berekend op een bedrag van € 2.810,06, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2024.
3.19.
[verzoeker] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek.
3.20.
Art. 7:677 lid 2 BW bepaalt dat de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding is verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. In het verzoek van [verzoeker] heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet is gelegen in aan [verzoeker] toe te rekenen, ernstig verwijtbare, gedragingen. Daarmee is sprake van de in dit artikel bedoelde schuld. Dan laat de wet geen ruimte voor afwijzing van het verzoek van werkgever. De verzochte vergoeding is dan ook toewijsbaar.
in de verzoeken van [verzoeker] en in het tegenverzoek van [verweerster] :
Proceskosten
3.21.
[verzoeker] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verweerster] worden begroot op € 949,00, bestaande uit
€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. In het tegenverzoek worden de proceskosten vanwege de verwevenheid met het verzoek begroot op nihil

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
4.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
in de verzoeken van [verzoeker] :
4.2.
wijst de verzoeken af;
4.3.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van [verweerster] van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
4.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het tegenverzoek van [verweerster] :
4.5.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van € 2.810,06 aan gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2024 tot het moment van volledige betaling;
4.6.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van [verweerster] begroot op nihil;
4.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.