ECLI:NL:RBMNE:2024:7234

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
10894182
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een huurovereenkomst en bestuurdersaansprakelijkheid in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is op 31 december 2024 uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en drie gedaagden, waaronder twee besloten vennootschappen en een bestuurder. De eiser had een huurovereenkomst gesloten met een onderneming, maar deze onderneming was uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel. De eiser vorderde betaling van huur en schadevergoeding van de gedaagden, die hij aansprakelijk stelde voor de niet-nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde sub 1, een van de vennootschappen, aansprakelijk was voor de huurbetalingen, terwijl de vorderingen tegen de andere gedaagden, waaronder de bestuurder, werden afgewezen. De kantonrechter benadrukte dat voor bestuurdersaansprakelijkheid een hoge drempel geldt en dat er onvoldoende bewijs was dat de bestuurders onzorgvuldig hadden gehandeld. De eiser kreeg uiteindelijk een bedrag van € 10.008,75 toegewezen, inclusief huur, contractuele boetes en gemaakte kosten, en de gedaagde sub 1 werd veroordeeld in de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 10894182 \ AC EXPL 24-191 RJ/58605
Vonnis van 31 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [A] ,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna (samen) te noemen: [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 januari 2024;
- het tussenvonnis van 7 februari 2024;
- de producties die bij de dagvaarding van 13 februari 2024 horen;
- het tussenvonnis van 15 mei 2024;
- de conclusie van antwoord van 27 mei 2024 met bijlagen;
- de akte van [eiser] van 12 juni 2024.
1.2.
Op 28 november 2024 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij was [eiser] aanwezig, samen met zijn gemachtigde. Aan de zijde van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is niemand verschenen.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] is met [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ) een huurovereenkomst aangegaan voor een kantoorruimte aan de [adres] in [plaats] . [gedaagde sub 3] was bestuurder van [onderneming] . [eiser] is er op een gegeven moment achter gekomen dat [onderneming] is uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel. [eiser] en [gedaagde sub 3] hebben vervolgens afgesproken dat ze een nieuwe huurovereenkomst sluiten tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] voor de periode december 2023 tot en met maart 2024, omdat alle activiteiten nu in [gedaagde sub 1] verzameld zijn. [eiser] wil in deze procedure dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] (bestuurder van [gedaagde sub 1] ) en [gedaagde sub 3] (bestuurder van [gedaagde sub 2] ) worden veroordeeld om aan hem € 8.485,12 te betalen, ter zake huur/schadevergoeding voor de maanden december 2023 tot en met maart 2024, contractuele boetes van € 600,00 en € 923,63 ten behoeve van gemaakte kosten door [eiser] . De kantonrechter wijst de vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 1] toe en ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] af.

3.De beoordeling

Verstek gezuiverd
3.1.
In het tussenvonnis van 15 mei 2024 is aan [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] verstek verleend. Op 27 mei 2024 is door [gedaagde sub 3] namens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en hemzelf een conclusie van antwoord ingediend. Hiermee is het tegen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] verleende verstek gezuiverd.
Eisvermindering
3.2.
[eiser] vordert in de dagvaarding:

A. De oorspronkelijke huurovereenkomst als geëindigd te verklaren
Gedaagden te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 4.242,56 (huur december 2023 + januari 2024) alsmede de contractuele boete van € 600,00. gedaagden te veroordelen in het betalen van de gemaakte kosten door eiser van € 923,63
Gedaagden te veroordelen tot het betalen van een maandelijkse schadevergoeding van € 2.121,28 huurpenningen over de maanden februari en maart 2024
Te verklaren dar de nieuwe overeenkomst eindigt per 31 maart 2024
Gedaagden te gelasten om het gehuurde schoon en leeg op te leveren uiterlijk op 31 maart 2024 en met machtiging aan eiser om direct middels een deurwaarder over te gaan tot ontruimen NA 01 april 2024 als gedaagde daarmee in gebreke blijft.
Gedaagden te veroordelen in het betalen van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris en de verschotten van de gemachtigde van eisers.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn eis verminderd met betrekking tot het gevorderde onder A, D en E in de dagvaarding. Dit betekent dat de kantonrechter hierna alleen het gevorderde onder B, C en F zal beoordelen.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn niet aansprakelijk
3.3.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om aan hem in totaal een bedrag van € 10.008,75 te betalen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser] op 21 november 2023 met [gedaagde sub 1] een overeenkomst heeft gesloten om een nieuwe huurovereenkomst aan te gaan voor de periode van december 2023 tot en met maart 2024, waarbij deze overeenkomst is getekend door [gedaagde sub 3] als bestuurder van [gedaagde sub 2] , die op haar beurt weer bestuurder is van [gedaagde sub 1] . Op basis van dit door [gedaagde sub 3] ondertekende stuk ontstonden er verplichtingen voor [gedaagde sub 1] , die [gedaagde sub 1] niet is nagekomen. [eiser] spreekt in deze procedure naast [gedaagde sub 1] ook [gedaagde sub 2] als bestuurder van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] als bestuurder van [gedaagde sub 2] aan. Volgens [eiser] is er sprake van bestuurdersaansprakelijkheid, omdat [gedaagde sub 3] zich bedient van een wirwar van vennootschappen ter bescherming van zijn eigen vermogen dan wel bescherming tegen schuldeisers. Bovendien is [gedaagde sub 3] slordig met de administratie en betaalde hij veelvuldig te laat. Ook is [gedaagde sub 3] niet overgegaan tot het vereffenen van de feitelijk opgeheven B.V. (de kantonrechter begrijpt: [onderneming] ). [gedaagde sub 3] concludeert tot afwijzing van de vordering tegen hem en [gedaagde sub 2] . De kantonrechter overweegt als volgt.
3.4.
De kantonrechter stelt voorop dat voor het aannemen van aansprakelijkheid van bestuurders van (besloten) vennootschappen een hoge drempel geldt. Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is naast aansprakelijkheid van die vennootschap ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. [1] Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als er sprake is van een ernstig verwijt kan de bestuurder dan worden aangesproken uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek). De bestuurder kan bijvoorbeeld worden aangesproken wanneer hij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst namens de vennootschap wist of moest weten dat de vennootschap de overeenkomst nooit zou kunnen nakomen. Er zijn ook andere situaties denkbaar waarin een bestuurder persoonlijk aansprakelijk is. De drempel is zoals gezegd echter hoog.
3.5.
Voornoemde drempel wordt niet gehaald. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat er sprake is van handelen of nalaten van [gedaagde sub 2] (als bestuurder van [gedaagde sub 1] ) of [gedaagde sub 3] (als bestuurder van [gedaagde sub 2] ) ten opzichte van [eiser] dat in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt jegens [gedaagde sub 2] of [gedaagde sub 3] . Niet gesteld noch gebleken is bijvoorbeeld dat [gedaagde sub 3] / [gedaagde sub 2] bij het aangaan van de overeenkomst van 21 november 2023 namens [gedaagde sub 1] wist of behoorde te weten dat [gedaagde sub 1] deze overeenkomst niet zou kunnen nakomen. Of [gedaagde sub 1] de verplichtingen al dan niet
kannakomen is in deze zaak op zich al niet duidelijk. Hoewel vast is komen te staan dat [gedaagde sub 1] een huurachterstand heeft, is onduidelijk of deze is ontstaan door betalingsonwil of door betalingsonmacht.
3.6.
De kantonrechter begrijpt dat het vervelend is voor [eiser] dat het op een gegeven moment voor hem onduidelijk was met welke vennootschap hij te maken had en dat er regelmatig te laat betaald werd, maar dat op zich maakt niet automatisch dat [gedaagde sub 3] (en [gedaagde sub 2] ) daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Overigens is ook niet gebleken dat [gedaagde sub 3] hierdoor schade heeft geleden. De in deze procedure gevorderde schade is pas later ontstaan, namelijk door het wanbetalen van [gedaagde sub 1] . Ten tijde van het sluiten van de nieuwe overeenkomst met [gedaagde sub 1] heeft [eiser] er zelf voor gekozen opnieuw in zee te geen met [gedaagde sub 3] toen hij handelde als bestuurder van [gedaagde sub 2] , die op haar beurt bestuurder van [gedaagde sub 1] was.
3.7.
Ook dat [gedaagde sub 3] een feitelijk opgeheven B.V. niet heeft vereffend, maakt nog niet dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] (persoonlijk) aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de (gestelde) schade van [eiser] . De B.V. waarover dat argument gaat is immers een andere vennootschap dan [gedaagde sub 1] en in deze procedure gaat het over een schuld van [gedaagde sub 1] . Er is dus geen relatie tussen het al dan niet vereffenen van die B.V. en het niet-voldoen aan een verplichting door [gedaagde sub 1] .
3.8.
Tot slot heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling het standpunt ingenomen dat er sprake is van vereenzelviging. [eiser] heeft niet onderbouwd wie of welke B.V. met wie of welke B.V. moet worden vereenzelvigd. Bovendien geldt ook voor vereenzelviging een hoge drempel. De kantonrechter gaat dan ook aan dit standpunt voorbij.
3.9.
De vorderingen ten opzichte van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden gelet op het voorgaande afgewezen. De kantonrechter zal hierna daarom enkel de vorderingen met betrekking tot [gedaagde sub 1] bespreken.
[gedaagde sub 1] moet € 8.485,12 aan huur betalen voor december 2023 tot en met maart 2024
3.10.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde sub 1] tot het betalen van de huur van € 2.121,28 per maand voor december 2023 en januari 2024 en schadevergoeding van € 2.121,28 per maand (ter hoogte van de maandelijkse huur) voor februari 2024 en maart 2024.
3.11.
De kantonrechter begrijpt dat [eiser] ook voor de maanden februari 2024 en maart 2024 betaling van de huurpenningen bedoelt in plaats van schadevergoeding. Partijen zijn het er namelijk over eens dat er een huurovereenkomst tot stand is gekomen, die eindigde per 31 maart/1 april 2024. Dat blijkt uit vordering D van [eiser] ‘
Te verklaren dar de nieuwe overeenkomst eindigt per 31 maart 2024’en het verzoek van [gedaagde sub 1] in de conclusie van antwoord om de huurovereenkomst te beëindigden per 1 april 2024. Ook uit de door partijen getekende overeenkomst van 21 november 2023 blijkt dat partijen het er over eens waren dat zij een nieuwe huurovereenkomst sloten: “
sluit een nieuwe huurovereenkomst, ingaande per 01 december 2023 tot 01 april 2024, onder dezelfde voorwaarden als gesteld in de huurovereenkomst tussen [eiser] en [onderneming]”. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] tot eind maart 2024 gebruik gemaakt van het kantoorpand, waarvoor [eiser] het huurgenot verschafte. Het enkele ontbreken van de handtekeningen van partijen op de uiteindelijk nieuwe opgestelde huurovereenkomst maakt niet dat de overeenkomst niet tot stand is gekomen. Het bovenstaande maakt dat [gedaagde sub 1] de huur over de maanden december 2023 tot en met maart 2024 verschuldigd is.
3.12.
[gedaagde sub 1] stelt dat afgesproken is om de huur voort te zetten onder de oude voorwaarden die golden tussen [eiser] en [onderneming] , wat een huurprijs van € 1.000,00 per maand inhoudt en niet van € 2.121,28 per maand. De kantonrechter volgt [gedaagde sub 1] hierin niet. In de overeenkomst van 21 november 2023 wordt niet, zoals [gedaagde sub 1] stelt, gesproken van
oudevoorwaarden, maar van
dezelfdevoorwaarden. De kantonrechter begrijpt aldus dat in feite is bedoeld om de huurovereenkomst onder dezelfde voorwaarden “voort te zetten”, met als enige verschil dat op papier een andere huurder partij wordt (namelijk [gedaagde sub 1] in plaats van [onderneming] ). Tussen partijen is niet in geschil dat de laatst geldende huurprijs tussen [eiser] en [onderneming] een huurprijs van € 2.121,28 per maand was. Dit bedrag is vanaf 1 januari 2023 door [gedaagde sub 3] als bestuurder van [onderneming] ook altijd betaald. Uit niets blijkt dat [gedaagde sub 3] ervan uit mocht gaan dat hij vanaf 1 december 2023 ineens een lagere huurprijs zou hoeven te betalen, maar nu uit naam van [gedaagde sub 1] . Het verweer van [gedaagde sub 1] gaat dan ook niet op.
3.13.
[gedaagde sub 1] heeft verder aangevoerd dat het gebruik van de twee parkeerplaatsen meerdere malen is opgezegd, maar er nog steeds € 171,25 per maand voor in rekening wordt gebracht. [eiser] heeft betwist dat het gebruik van de parkeerplaatsen is opgezegd. Tegenover deze betwisting had het op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen om haar stelling dat er een opzegging geweest is, bijvoorbeeld aan de hand van schriftelijke stukken, nader te onderbouwen. Nu [gedaagde sub 1] dit heeft nagelaten, zal haar verweer als onvoldoende onderbouwd worden verworpen en gaat de kantonrechter ervan uit dat het gebruik van de twee parkeerplaatsen niet is opgezegd. [gedaagde sub 1] moet daarom voor het gebruik van de twee parkeerplaatsen betalen.
3.14.
Gelet op het voorgaande moet [gedaagde sub 1] de huur voor de maanden december 2023 tot en met maart 2024 van € 2.121,28 per maand betalen. Dit komt neer op een bedrag van € 8.485,12 (€ 2.121,28 x 4). Dit bedrag wordt daarom toegewezen.
Geen verrekening met borg
3.15.
[gedaagde sub 1] stelt dat zij op 21 oktober 2023 de borg voor de duur van drie maanden van € 5.128,26 heeft overgemaakt en wil dat dit bedrag verrekend wordt met de verschuldigde huur. [gedaagde sub 1] verwijst naar een bankafschrift van 21 oktober 2023, waaruit blijkt dat [gedaagde sub 1] een bedrag van € 10.606,40 heeft betaald. [eiser] betwist dat het bedrag dat [gedaagde sub 1] op 21 oktober 2023 heeft betaald zag op de borg. Volgens [eiser] zag deze betaling op nog openstaande huurtermijnen (van officieel nog [onderneming] ). De kantonrechter volgt [eiser] . Bij de omschrijving op het bankafschrift dat [gedaagde sub 1] heeft overgelegd staan factuurnummers genoemd, die (bijna volledig) corresponderen met de factuurnummers voor de maanden mei, juni, juli, augustus en oktober 2023. Dat toch sprake is van een borgbetaling en niet van betaling van achterstallige huur is door [gedaagde sub 1] verder niet onderbouwd. De kantonrechter stelt dan ook vast dat deze betaling niet zag op de borg en er dus ook niet verrekend kan worden met de openstaande huurtermijnen.
3.16.
Voor zover [gedaagde sub 1] heeft bedoeld dat een op een ander moment betaalde borgsom van € 5128,56 verrekend moet worden, blijkt uit de overeenkomst van 21 november 2023 dat dit bedrag al verrekend is met de openstaande boetes. Ook dit bedrag kan daarom niet worden verrekend met de op dit moment openstaande huurtermijnen.
[gedaagde sub 1] moet € 600,00 aan contractuele boetes betalen
3.17.
[eiser] vordert contractuele boetes van twee maal € 300,00 voor de maanden december 2023 en januari 2024. [gedaagde sub 1] heeft de verschuldigdheid hiervan niet betwist. De contractuele boetes zullen daarom worden toegewezen.
[gedaagde sub 1] moet € 923,63 betalen ter zake gemaakte kosten door [eiser]
3.18.
[eiser] vordert vergoeding van € 923,63 ter zake de kosten die zij gemaakt heeft voor de nieuwe huurovereenkomst (€ 500,00) en het afwikkelen van de oude huurovereenkomst (€ 423,63). De kantonrechter wijst deze vordering toe, omdat [eiser] en [gedaagde sub 1] in de overeenkomst van 21 november 2023 hebben afgesproken dat [gedaagde sub 1] deze kosten zou betalen en [gedaagde sub 1] de verschuldigdheid hiervan niet heeft betwist.
Afrekening servicekosten?
3.19.
Gedaagden hebben in de conclusie van antwoord aangegeven geen afrekeningen servicekosten te hebben ontvangen en heeft aangegeven inzicht te willen in de afrekening servicekosten 2023. Volgens [eiser] zijn er wel afrekeningen gestuurd en zou de afrekening servicekosten 2023 zelfs leiden tot een eisvermeerdering. Uit de afrekening servicekosten 2023 zou namelijk blijken dat nog een bedrag van € 1.677,10 aan [eiser] betaald zou moeten worden. [eiser] is om proceseconomische redenen echter niet overgegaan tot een eisvermeerdering en er is door gedaagden ook geen eis in reconventie ingesteld met betrekking tot het inzicht in de afrekening. De kantonrechter kan hier dan ook geen uitspraak over doen.
Conclusie
3.20.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- huur
- contractuele boetes
8.485,12
600,00
- kosten huurovereenkomsten
923,63
+
Totaal
10.008,75
[gedaagde sub 1] moet de proceskosten betalen
3.21.
[gedaagde sub 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
164,52
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.359,52
De beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.22.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.008,75,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten van € 1.359,52, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Pinckaers op 31 december 2024.

Voetnoten

1.Dat [gedaagde sub 3] niet zelf bestuurder is van [gedaagde sub 1] , maar bestuurder is van [gedaagde sub 2] (de bestuurder van [gedaagde sub 1] ), is op zichzelf overigens geen belemmering om hem persoonlijk aansprakelijk te stellen. Als de bestuurder van een rechtspersoon zelf een rechtspersoon is, geldt bij aansprakelijkheid van die rechtspersoon/bestuurder dat de bestuurder van die rechtspersoon/bestuurder persoonlijk aansprakelijk is. Zie artikel 2:11 van het Burgerlijk Wetboek.