ECLI:NL:RBMNE:2024:7230

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/7526
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank van 6 november 2024. Dit besluit houdt in dat de eerder afgesproken betalingsregeling met verzoekster is gewijzigd, waarbij vanaf december 2024 € 156,- per maand zal worden ingehouden van haar maandbedrag. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af zonder zitting. Dit is mogelijk op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen spoedeisend belang is, omdat verzoekster geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar financiële situatie. Ondanks het overlijden van haar echtgenoot in september 2024, blijkt uit de overgelegde bankafschriften niet dat verzoekster in acute financiële nood verkeert.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onomkeerbare situatie dreigt en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Hierdoor is er geen aanleiding om de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. De uitspraak is gedaan op 18 december 2024 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7526

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van verweerder van 6 november 2024. In dit besluit heeft verweerder de eerder met verzoekster afgesproken betalingsregeling gewijzigd. Verweerder heeft besloten dat met ingang van december 2024 € 156,- per maand wordt ingehouden van haar maandbedrag ten behoeve van de betalingsregeling.
2. Verzoekster heeft tegen het besluit van 6 november 2024 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
5. Verzoekster voert hierover aan dat zij onvoldoende draagkracht heeft om € 156,- per maand te voldoen aan de betalingsregeling. Door het overlijden van haar echtgenoot in september 2024 is de financiële situatie van verzoekster verslechterd.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster bij het verzoekschrift geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van het spoedeisend belang. Bij brief van 27 november 2024 is daarom door de griffier gevraagd om nadere onderbouwing van de financiële situatie van verzoekster, waarbij is verzocht om kopieën van bankafschriften, kopieën van aanmaningen indien sprake is van schulden en eventuele stukken met betrekking tot huisuitzetting.
7. Verzoekster heeft op 4 december 2024 gereageerd op deze brief door een overzicht van haar bij- en afschrijvingen van een rekening eindigend op [nummer] over de periode van 2 september 2024 tot en met 2 december 2024 te overleggen.
8. Uit de door verzoekster overgelegde bij- en afschrijvingen kan de voorzieningenrechter niet afleiden dat verzoekster op dit moment niet in haar levensbehoeften kan voorzien of dat binnen een afzienbare tijd een onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan. De conclusie is dan ook dat er geen spoedeisend belang is.
9. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
11. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

12. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.