ECLI:NL:RBMNE:2024:7219

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
24/3036
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de medische beoordeling door het Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2024, wordt de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser beoordeeld. Eiser, die op 1 augustus 2020 uitviel voor zijn werk, ontving een Ziektewet-uitkering die per 5 september 2023 werd beëindigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Dit besluit volgde op een medische beoordeling die aangaf dat eiser meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen, wat resulteerde in een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond in een besluit van 20 maart 2024.

Eiser stelde beroep in tegen het bestreden besluit en voerde aan dat zijn arbeidsongeschiktheid niet correct was vastgesteld, met name met betrekking tot zijn cognitieve en energetische beperkingen. Tijdens de zitting op 12 november 2024 trok eiser zijn beroepsgrond over cognitieve beperkingen in, maar bleef bij zijn standpunt dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn energetische klachten. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de beëindiging van de Ziektewet-uitkering terecht had doorgevoerd, en dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet voldoende onderbouwd waren en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat had gehandeld door rekening te houden met de beperkingen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de Ziektewet-uitkering van eiser beëindigd blijft. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3036

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. De Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het Uwv de Ziektewet-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd per 5 september 2023. Eiser viel op 1 augustus 2020 uit voor zijn werk als [functie] bij [bedrijf] voor gemiddeld 39,23 uur per week. Bij de Eerstejaars Ziektewet beoordeling op 3 augustus 2023 werd vastgesteld dat eiser meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen, en dus minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 4 augustus 2023 (het primaire besluit) is aan eiser meegedeeld hij per 5 september 2023 geen Ziektewet-uitkering meer krijgt.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het besluit van 20 maart 2024 (het bestreden besluit) is zijn bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 19 augustus 2024 heeft eiser een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige expertise van gelijke datum ingediend. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Op 19 september 2024 heeft het Uwv hierop gereageerd en een nadere reactie van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
4. De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Het geschil

5. Eiser is het niet eens met de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv. Hij vindt dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 5 september 2023 (datum in geding).

Beoordelingskader

6. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de Ziektewet-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Is de medische beoordeling juist?
8. Eiser is het niet eens met de medische beoordeling. In zijn beroepschrift heeft hij aangevoerd dat zijn cognitieve beperkingen zijn onderschat. Eiser heeft de beroepsgrond over de cognitieve beperkingen tijdens de zitting echter ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet bespreken.
9. Daarnaast zijn volgens eiser zijn energetische beperkingen onderschat en had er voor hem een urenbeperking moeten worden aangenomen. Eiser heeft last van pijnklachten, slaapproblematiek, hoofdpijnklachten en wordt zwetend en benauwd wakker waardoor hij uitgeput is. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op het expertiserapport van verzekeringsarts [A] . Volgens [A] is door het Uwv geen rekening gehouden met de energetische klachten van eiser. Volgens [A] is sprake van een indicatie voor een urenbeperking op energetische gronden waarbij hij opmerkt dat er bij eiser een noodzaak tot recuperatie op de dag is.
10. De beroepsgrond slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft aangegeven dat de noodzaak tot recuperatie bij eiser wel aanwezig is, maar dat daarmee al rekening is gehouden door voor eiser beperkingen aan te nemen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser is in dat verband onder meer beperkt geacht voor het werken met deadlines, productiepieken en een hoog handelingstempo. Ook is eiser beperkt voor werk met storingen en onderbrekingen, conflicthantering, contact met klanten, hulpbehoevenden en leidinggevende taken. Op deze manier is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de verhoogde prikkelbaarheid en kan een lager werktempo worden gegenereerd. Anders dan waar verzekeringsarts [A] vanuit gaat, is er door het Uwv dus wel rekening gehouden met de noodzaak tot recuperatie bij eiser. Dat dit onvoldoende zou zijn en dat daarnaast een urenbeperking zou moeten worden aangenomen voor eiser is niet gebleken. Ook in het expertiserapport van verzekeringsarts [A] is dit niet onderbouwd. Verzekeringsarts [A] noemt in dit verband slechts wat in zijn algemeenheid aanleiding kan zijn voor het aannemen van een urenbeperking, maar betrekt dit niet op de concrete situatie van eiser. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage nog opgemerkt dat er bij eiser sprake is van een zekere mate van deconditionering (het vermijden van activiteit), waardoor er weinig sprake is van adequaat herstelgedrag. Tijdens de zitting heeft eiser betwist dat bij hem sprake zou zijn van deconditionering en aangegeven dat hij wel degelijk alles doet om te herstellen, maar dat hij niet meer kán doen. De rechtbank merkt op dat de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de deconditionering van eiser niet dragend zijn geweest voor zijn medische oordeel. Naar de rechtbank begrijpt is er met andere woorden ook zonder dat sprake is van deconditionering volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen indicatie voor een urenbeperking. De rechtbank kan dit volgen. De vraag of er bij eiser al dan niet sprake is van deconditionering kan dan ook in midden worden gelaten, zodat daar verder niet op in hoeft te worden gaan.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
12. De beroepsgronden ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling zijn door eiser tijdens de zitting ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgronden daarom niet bespreken.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de Ziektewet-uitkering beëindigd blijft. Het Uwv hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 december 2024.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.