ECLI:NL:RBMNE:2024:7214

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/2929
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

Op 12 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen U.A., verzoekster, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, onder zaaknummer UTR 24/2929. Deze uitspraak betreft het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. Verzoekster was in beroep gegaan tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag voor herbeoordeling van 17 oktober 2023. Op 11 juni 2024 heeft verweerder medegedeeld dat er op 10 juni 2024 een besluit is genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en om proceskostenvergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft overwogen dat zij op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft op 21 augustus 2024 gereageerd op het verzoek van verzoekster en heeft geen bezwaar tegen de vergoeding van de proceskosten, maar verzocht om rekening te houden met een wegingsfactor van 0,25, omdat het beroep gericht was tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft besloten om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De proceskosten zijn vastgesteld op € 437,50, waarbij een wegingsfactor van 0,5 is toegepast. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het college verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden, zoals volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb. Verzoekster moet zich hiervoor tot het college wenden. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2929

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

[instantie] U.A.,te Houten, verzoekster,
(gemachtigde: N. Dijkstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Verzoekster is in beroep gegaan tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag herbeoordeling van 17 oktober 2023. Op 11 juni 2024 heeft verweerder medegedeeld dat hij op 10 juni 2024 een besluit heeft genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
3. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
4. Verweerder heeft gereageerd op 21 augustus 2024 gereageerd op het verzoek van verzoekster en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoekster te betalen. Verweerder verzoekt de rechtbank om hierbij rekening te houden met een wegingsfactor van 0,25, omdat het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak heeft moeten maken.
6. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5). Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een wegingsfactor van 0,5 toegepast. [1]
7. De rechtbank wijst erop dat het college verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden. Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb. Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1796.