ECLI:NL:RBMNE:2024:7211

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/1499
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiser op 4 maart 2024 beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat hij van mening is dat er niet tijdig is beslist op zijn bezwaar van 13 juli 2023. Dit bezwaar was gericht tegen een besluit van 16 november 2022, waarin werd bepaald dat eiser geen recht had op vergoeding op grond van de Catshuisregeling. Eiser had eerder een bedrag van € 33.593 ontvangen, maar volgens de definitieve herbeoordeling van 23 oktober 2023 had hij nog recht op slechts € 450,-. De Dienst Toeslagen heeft op 24 januari 2024 een dwangsombeschikking afgegeven, omdat er niet tijdig op het bezwaar was beslist. Op 25 maart 2024 heeft de Dienst Toeslagen gereageerd op het bezwaar van eiser en dit gegrond verklaard, waarbij ook een proceskostenvergoeding is toegekend. Eiser heeft zijn beroep op 24 september 2024 ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat de proceskosten van eiser door de Dienst Toeslagen moeten worden vergoed, omdat er geen bezwaar is gemaakt tegen dit verzoek. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50 en heeft de Dienst Toeslagen ook opgedragen het griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 29 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

Dienst Toeslagen, verweerder,(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser op 4 maart 2024 heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 13 juli 2023 tegen de lichte toets compensatie kinderopvangtoeslag.
Bij besluit van 16 november 2022 bepaalde verweerder namelijk dat eiser vooralsnog geen recht had op vergoeding op grond van de Catshuisregeling.
Met het besluit van 23 oktober 2023 heeft verweerder een definitieve herbeoordeling kinderopvangtoeslag verricht. Daarin staat dat eiser eerder € 33.593 heeft ontvangen en nu nog recht heeft op € 450,-.
Met de dwangsombeschikking van 24 januari 2024 heeft verweerder de maximale bestuurlijke dwangsom aan eiser toegekend, omdat niet op tijd is beslist op zijn bezwaar.
Met het besluit van 25 maart 2024 heeft gereageerd op het bezwaar van eiser van 13 juli 2023, onder verwijzing naar het besluit van 23 oktober 2023, en daarbij aangegeven dat dat bezwaar gegrond moet worden verklaard. Verweerder heeft een proceskostenvergoeding toegekend.
Op 19 maart 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft zijn beroep op 24 september 2024 ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen in door hem gemaakte proceskosten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 23 oktober 2023 een besluit genomen. Verzoeker heeft daarna op 24 september 2024 het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van verzoeker. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van verzoeker te vergoeden.
4. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,25). Omdat de zaak alleen ging over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een wegingsfactor van 0,5 toegepast.
5. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker betalen (artikel 8:41 van de Awb).

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 november 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.