In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 28 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen behandeld. Eiser had op 29 maart 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van 26 maart 2024, waarin verweerder hem meedeelde dat hij een bedrag van € 15.804,90 moest terugbetalen. Eiser reageerde niet op de correspondentie van verweerder en verzuimde het bedrag terug te betalen, wat leidde tot de aankondiging van loonbeslag bij zijn werkgever.
De rechtbank overweegt dat, ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, zij het onderzoek kan sluiten indien zij kennelijk onbevoegd is. De rechtbank stelt vast dat het loonbeslag is gebaseerd op een dwangbevel, dat een executoriale titel is volgens artikel 430 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiser verzet zich tegen dit loonbeslag, wat juridisch gezien een verzet tegen het dwangbevel inhoudt. De rechtbank wijst erop dat verzet tegen een dwangbevel enkel kan worden ingesteld bij de civiele rechter, en dat eiser hiervoor rechtsbijstand van een advocaat nodig heeft.
Hierdoor verklaart de bestuursrechter zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank besluit dat er geen proceskostenvergoeding zal plaatsvinden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens zijn met de uitspraak.