ECLI:NL:RBMNE:2024:7160

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
24/2519
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de bestuursrechter in verband met loonbeslag en verzet tegen dwangbevel

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 28 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen behandeld. Eiser had op 29 maart 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van 26 maart 2024, waarin verweerder hem meedeelde dat hij een bedrag van € 15.804,90 moest terugbetalen. Eiser reageerde niet op de correspondentie van verweerder en verzuimde het bedrag terug te betalen, wat leidde tot de aankondiging van loonbeslag bij zijn werkgever.

De rechtbank overweegt dat, ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, zij het onderzoek kan sluiten indien zij kennelijk onbevoegd is. De rechtbank stelt vast dat het loonbeslag is gebaseerd op een dwangbevel, dat een executoriale titel is volgens artikel 430 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiser verzet zich tegen dit loonbeslag, wat juridisch gezien een verzet tegen het dwangbevel inhoudt. De rechtbank wijst erop dat verzet tegen een dwangbevel enkel kan worden ingesteld bij de civiele rechter, en dat eiser hiervoor rechtsbijstand van een advocaat nodig heeft.

Hierdoor verklaart de bestuursrechter zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank besluit dat er geen proceskostenvergoeding zal plaatsvinden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
Zaaknummer: UTR 24/2519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend op 29 maart 2024 tegen het besluit van 26 maart 2024.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat de rechtbank kennelijk onbevoegd is.
2. Uit het besluit van 26 maart 2024 volgt dat verweerder meermaals aan eiser heeft laten weten dat hij een bedrag van € 15.804,90 moet terugbetalen. Eiser heeft geen reactie gegeven op de brieven van verweerder. Omdat eiser niet op de brieven reageerde en ook niet het bedrag van € 15.804,90 aan verweerder terugbetaalde, heeft verweerder bij besluit van 26 maart 2024 aangegeven loonbeslag bij de werkgever van eiser te gaan leggen. Wel werd eiser nog eenmalig de mogelijkheid geboden om het bedrag van € 15.804,90 terug te betalen aan verweerder.
3. Aan dit loonbeslag is, naar de rechtbank aanneemt, op de voet van artikel 36a, eerste lid, van de Werkloosheidswet een dwangbevel vooraf gegaan. Een dwangbevel is een executoriale titel in de zin van artikel 430 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Met dit dwangbevel kan verweerder overgaan tot het leggen van loonbeslag. Daarbij zal wel rekening gehouden moeten worden met de toepassing van de (juiste) beslagvrije voet, een en ander als bedoeld in de artikelen 475c en volgende Rv.
4. De rechtbank begrijpt eiser zó dat eiser zich verzet tegen dit loonbeslag. Het betreft, in juridische termen, een verzet tegen dit dwangbevel.
5. Volgens artikel 438 Rv kan verzet tegen een dwangbevel en de bijbehorende executie alleen worden ingesteld bij de civiele rechter, meer in het bijzonder de (civiele) voorzieningenrechter van de rechtbank. Eiser kan daar niet zelfstandig procederen. Voor die procedure moet eiser verplicht rechtsbijstand door een advocaat inschakelen.
6. Dit betekent dat de bestuursrechter onbevoegd is om op het beroep van eiser te beslissen. De bestuursrechter van de rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren.
7. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van A.C. van de Biesebos, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.