ECLI:NL:RBMNE:2024:7145

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
24/5390
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid

In deze zaak heeft eiser op 13 augustus 2024 beroep ingesteld tegen het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek om informatie op basis van de Wet open overheid (Woo). Eiser had zijn verzoek op 10 juni 2024 ingediend, maar ontving geen reactie binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van vier weken. Na het indienen van een ingebrekestelling op 11 juli 2024, heeft eiser op 13 augustus 2024 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen, maar dat eiser inmiddels was geïnformeerd dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn verzoek zou afhandelen. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de uitkomst van deze procedure, aangezien hij een toezegging heeft gekregen over de afhandeling van zijn verzoek. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden, omdat eiser niet op de hoogte was van de afhandeling van zijn verzoek op het moment van het indienen van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Cortet).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend op 13 augustus 2024 omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
Op 28 augustus 2024 heeft verweerder gereageerd op het door eiser ingediende beroep.
Eiser heeft op 29 augustus 2024 gereageerd op de reactie van verweerder.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1] Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
Beroep niet tijdig beslissen
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn verzoek ingediend op 10 juni 2024. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op het verzoek. Dat staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Woo. Op 19 juni 2024 bevestigd verweerder de ontvangst van het verzoek. Eiser ontving geen reactie binnen vier weken. Reden waarom hij verweerder op 11 juli 2024 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen twee weken na deze in gebreke stelling een beslissing heeft genomen op het verzoek van eiser. Eiser heeft op 13 augustus 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het verzoek van eiser. Echter, verweerder heeft in zijn reactie op het beroepschrift van 28 augustus 2024 naar voren gebracht dat eiser zowel bij verweerder als bij de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een verzoek om informatie op grond van de Woo heeft ingediend. Het betreft een en hetzelfde verzoek. De rechtbank oordeelt hier als volgt over.
Procesbelang
5. Procesbelang is het belang dat bestaat bij de uitkomst van de procedure, dus wat de rechtzoekende concreet met het beroep wil of kan bereiken. Dit gaat niet om de vraag of de rechtzoekende gelijk heeft. Het gaat erom dat de rechtzoekende een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat in de beroepsprocedure zou krijgen. De vraag of er procesbelang is, wordt daarom beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het beroep. De bestuursrechter doet geen uitspraken uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan. [2]
6. Verweerder geeft aan dat eiser bij schriftelijk schrijven van 14 augustus 2024 aan eiser kenbaar is gemaakt dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn Woo-verzoek zal afhandelen en dat eiser eind oktober 2024 een besluit op zijn verzoek kan verwachten. De rechtbank merkt op dat zij niet over het schrijven van 14 augustus 2024 beschikt. Nu de rechtbank wel in het bezit is van het verweerschrift van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 26 augustus 2024 (dossier met kenmerk: UTR 24/5389) en daarin naar voren komt dat eind oktober een besluit volgt, gaat de rechtbank uit van de juistheid van hetgeen in het schrijven van 14 augustus 2024 is opgenomen.
7. Gelet op bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de uitkomst van onderhavige procedure. Aan eiser is immers toegezegd dat hij eind oktober 2024 een besluit op zijn verzoek zal ontvangen. Indien dat niet gebeurt, gaat een dwangsom lopen volgend uit het beroep dat eiser tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft ingesteld (dossier met kenmerk: UTR 24/5839). Dit is hetgeen dat eiser met zowel onderhavige procedure als de procedure tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wilde bereiken. Nu het resultaat bereikt wordt in de procedure tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, is de rechtbank van oordeel dat het procesbelang in onderhavige procedure niet langer aanwezig is.
8. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Proceskosten en griffierecht
9. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
10. Met betrekking tot het griffierecht merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank stelt vast dat eiser pas 14 augustus 2024 dan wel 26 augustus 2024 op de hoogte is gebracht van de informatie over de vraag wanneer hij een reactie op zijn Woo-verzoek kan verwachten en wie deze informatie aan hem zal verstrekken. Nu onderhavig beroep is ingesteld op 13 augustus 2024, dus voor 14 augustus 2024 dan wel 26 augustus 2024, wist eiser op dat moment nog niet hoe zijn verzoek opgepakt zou worden. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb op te dragen om het betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn rechter, in aanwezigheid van A.C. van de Biesebos, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1396.