ECLI:NL:RBMNE:2024:7089

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/5385
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een proceskostenvergoeding. De zaak betreft een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt was verleend voor het herbouwen van een loods. De vergunninghouder had de omgevingsvergunning op 2 juli 2024 verkregen, maar verzoeker, die in de nabijheid woont, was het niet eens met deze vergunning en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om de bouw te stoppen.

Tijdens de zitting op 9 september 2024 was verzoeker aanwezig, evenals de gemachtigde van het college en de vergunninghouder. Na de zitting hebben partijen aangegeven in overleg te zijn gegaan, wat resulteerde in een gewijzigd besluit van het college op 17 oktober 2024. Verzoeker trok daarop zijn verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg om een proceskostenvergoeding. De voorzieningenrechter heeft het college de gelegenheid gegeven om te reageren op dit verzoek, maar het college stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenvergoeding. Hij oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat het verzoek om een voorlopige voorziening niet was ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Ook waren er geen proceskosten aangetoond die voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het verzoek werd als kennelijk ongegrond afgewezen. Wel wees de voorzieningenrechter het college erop dat het verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5385

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, het college
(gemachtigde: H. Abardaai).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer).

Procesverloop

1. Met het besluit van 2 juli 2024 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het herbouwen van een afgebrande loods op het perceel aan de [adres] in [plaats] .
2. Verzoeker woont in de nabije omgeving en is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Hij heeft tegen de omgevingsvergunning bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen om daarmee te voorkomen dat een aanvang wordt gemaakt met de bouw van de loods.
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 9 september 2024. Verzoeker was daarbij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder was samen met zijn zoon [A] bij de zitting aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
4. Na afloop van de zitting hebben partijen de voorzieningenrechter geïnformeerd dat zij met elkaar in overleg zijn. Dit heeft ertoe geleid dat het college op 17 oktober 2024 een gewijzigd besluit heeft genomen. Dit besluit vervangt de omgevingsvergunning van 2 juli 2024.
5. Vervolgens heeft verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en daarbij verzocht het college te veroordelen in zijn proceskosten.
6. De voorzieningenrechter heeft het college op 25 oktober 2024 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft zich in zijn reactie van 8 november 2024 op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

7. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling. [1] De voorzieningenrechter heeft partijen gevraagd of zij over het verzoek om een proceskostenveroordeling op een zitting willen worden gehoord. Verzoeker en het college hebben hierop niet gereageerd. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat het onderzoek op zitting achterwege blijft. [2]
8. Als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
9. De voorzieningenrechter oordeelt dat in dit geval geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om een voorlopige voorziening is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.
10. De voorzieningenrechter wijst erop dat het college verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden. [3] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024.
(De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.)
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open

Voetnoten

1.De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
2.Volgens artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.