Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2024 in de zaak tussen
[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker
[derde belanghebbende]uit [woonplaats] (vergunninghouder)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een proceskostenvergoeding. De zaak betreft een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt was verleend voor het herbouwen van een loods. De vergunninghouder had de omgevingsvergunning op 2 juli 2024 verkregen, maar verzoeker, die in de nabijheid woont, was het niet eens met deze vergunning en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om de bouw te stoppen.
Tijdens de zitting op 9 september 2024 was verzoeker aanwezig, evenals de gemachtigde van het college en de vergunninghouder. Na de zitting hebben partijen aangegeven in overleg te zijn gegaan, wat resulteerde in een gewijzigd besluit van het college op 17 oktober 2024. Verzoeker trok daarop zijn verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg om een proceskostenvergoeding. De voorzieningenrechter heeft het college de gelegenheid gegeven om te reageren op dit verzoek, maar het college stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenvergoeding. Hij oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat het verzoek om een voorlopige voorziening niet was ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Ook waren er geen proceskosten aangetoond die voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het verzoek werd als kennelijk ongegrond afgewezen. Wel wees de voorzieningenrechter het college erop dat het verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden.