Op 13 februari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, een verstekvonnis gewezen in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een vrouw in de trein. De verdachte, een Poolse man zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het aanraken van de schaamstreek van het slachtoffer op 29 januari 2023. Tijdens de terechtzitting op 30 januari 2024 heeft de officier van justitie, mr. I.M.F. Graumans, de vordering en standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, ondanks dat de officier van justitie vrijspraak had gevorderd voor een specifieke handeling.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken en heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van de aanranding en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, waarbij werd opgemerkt dat het slachtoffer negatieve gevolgen ondervond van het voorval, waaronder angst en depressieve gevoelens. De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte geen eerdere justitiële contacten in Nederland had.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en het deel dat niet werd toegewezen, niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is verplicht gesteld tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.