ECLI:NL:RBMNE:2024:7058

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
11051280 MC EXPL 24-2565
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van de bepaling omtrent vakantietoeslag in de arbeidsovereenkomst in relatie tot de WMM en de CAO Metaal & Techniek

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of de bepaling in de arbeidsovereenkomst van [eiser] over de vakantietoeslag in strijd is met de Wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag (WMM) en of deze bepaling derhalve nietig is. [eiser] vorderde betaling van vakantiebijslag over zijn variabele loon, dat hij berekende op een totaalbedrag van € 18.676,37, en stelde dat de CAO Metaal & Techniek van toepassing was op zijn arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de CAO niet van toepassing was, omdat [gedaagde] B.V. een zuivere verkooporganisatie is en de installatie van de systemen door een zusterorganisatie werd uitgevoerd. De rechter concludeerde dat de bepaling in artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst, die de aanspraak op vakantiebijslag beperkte tot 8% over het basissalaris, niet in strijd was met de WMM, omdat deze bepaling rechtsgeldig was op het moment dat [eiser] meer verdiende dan driemaal het minimumloon. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11051280 \ MC EXPL 24-2565
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.W. van der Zee,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] B.V.,
gemachtigde: mr. J.A. Bruins.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 3 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert een onderneming op het gebied van adviseren, ontwerpen en installeren van installaties met zonnepanelen en aanverwante producten. De door [gedaagde] verkochte zonnepaneelsystemen werden geïnstalleerd door haar zusterorganisatie [onderneming] B.V.
2.2.
[eiser] is sinds 1 september 2015 bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] in dienst getreden als ''Adviseur". De standplaats van [eiser] was in [plaats] . Het dienstverband is op 30 september 2023 geëindigd. Als adviseur adviseerde [eiser] (potentiële) klanten over (de aanschaf van) vorenstaande installaties en producten.
2.3.
Voor het verrichten van deze werkzaamheden ontving [eiser] maandelijks een basissalaris (laatstelijk € 2.166,88) en maandelijks een variabele loon. In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat een bonusreglement van [gedaagde] van toepassing is. Het bonusreglement betrof een vastgestelde staffel. Een adviseur heeft op basis van de vastgestelde recht op een provisie van 20% over de “geschreven" marge minus de dekkingskosten van € 18.000,-. Van deze provisie werd 80% maandelijks uitgekeerd (variabel loon) en 20% gereserveerd. Vanaf 2019 werd er geen provisie meer gereserveerd, maar werd de volledige provisie maandelijks uitgekeerd.
2.4.
In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen:
“4.1 werknemer ontvangt een basissalaris van 2.000,= bruto per maand, op de laatste dag van elke maand betaalbaar en gebaseerd op een vijfdaagse werkweek van 40 uur.
4.2
Werknemer heeft bovendien recht op 8% vakantietoeslag over het brutosalaris, waarvan de uitbetaling in de maand mei plaats zal vinden.
4.3
Naast het basissalaris kent de werkgever een bonussysteem o.b.v. de door de werkgever vastgestelde normeringen en zijn vastgelegd in het bonusreglement (zie art. 7).(..)”
2.5.
[eiser] heeft verzocht om alsnog over te gaan tot betaling van de vakantiebijslag over het maandelijkse variabele loon over de periode juni 2017 tot en met oktober 2023 door [eiser] berekend op een totaalbedrag van € 18.676,37.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – om in een vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Voor recht te verklaren dat [gedaagde] onder de werkingssfeer van de CAO Metaal & Techniek: Technische Installatiebureau valt en dat de CAO Metaal & Techniek (in ieder geval vanaf 28 januari 2016) derhalve van toepassing is op de individuele arbeidsovereenkomst van [eiser] en voor recht te verklaren dat artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst van [eiser] in strijd is met artikel 59 van de CAO Metaal & Techniek en derhalve nietig is, dan wel subsidiair voor recht te verklaren dat artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst van [eiser] in strijd is met artikel 15 WMM en derhalve nietig is;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot betaling aan [eiser] van de vakantiebijslag over het variabele loon, zijnde een bedrag € 18.676,37, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen van de dag der verzuim (zoals in punt 50 van de dagvaarding is aangeven), dan wel vanaf de dag der eerste sommatie. dan wel vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot betaling aan [eiser] van wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, zijnde een bedrag van € 9.338,19;
IV [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.276,73, en de proceskosten en nakosten.
3.2.
[gedaagde] B.V. voert verweer. [gedaagde] B.V. concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

CAO Metaal & Techniek: Technische Installatiebureau?
4.1.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of de CAO Metaal & Techniek: Technische Installatiebureau (hierna: de CAO) op de arbeidsovereenkomst van toepassing is en zo ja of artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst in strijd is met artikel 59 van die CAO. De kantonrechter is van oordeel dat de CAO niet van toepassing is en overweegt daartoe het volgende.
4.2.
De in de CAO opgenomen werkingssfeer onder artikel 77 van de CAO is bepalend. Of een onderneming onder de werkingssfeerbepaling, en daarmee het toepassingsbereik van een CAO, valt, moet volgens vaste rechtspraak worden beoordeeld aan de hand van de zogeheten CAO-norm. Dit betekent dat een CAO bepaling naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd. Volgens artikel 77 geldt de CAO voor werkgevers in de bedrijfstak en werknemers in de tak van het Technisch Installatiebedrijf, waaronder wordt verstaan “
het ontwerpen 1*, aanleggen, wijzigen, demonteren, hertellen, beheren, onderhouden (waaronder onder meer preventief), en/of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische zwak- en sterkstroominstallaties (elektrotechnisch installatiebedrijf). CAO Metaal & Techniek: Technische Installatiebureau”.Daarbij geldt dat
“ontwerpen alleen dan tot de werkingssfeer van werkgever wordt geacht te behoren indien dit plaatsvindt ten behoeve van de werkgever zelf aan te leggen, te wijzigen, te demonteren, te herstellen, te onderhouden of bedrijfsvaardig op te leveren installaties”.De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een zuivere verkooporganisatie betreft, terwijl in de werkingssfeerbepaling het begrip ‘verkopen’ niet voorkomt. De installatie en montage van de door [gedaagde] verkochte systemen worden verricht door de zusterorganisatie [onderneming] B.V. Het enkele feit dat sprake is van enige vorm van samenwerking maakt nog niet dat [gedaagde] onder de werkingssfeer van de CAO valt; ook indien sprake is van samenwerking binnen een concern door meerdere rechtspersonen, geldt dat voor iedere rechtspersoon afzonderlijk moet worden bezien of die CAO van toepassing is. Door [eiser] is onvoldoende onderbouwd dat hij, dan wel zijn werkgever, zich naast de verkoop van de zonnepaneelinstallaties ook bezig hield met ontwerpen van de technische installatie, zoals is vereist om onder het toepassingsbereik van art 77 van bedoelde CAO te vallen. Het had op de weg van [eiser] gelegen concreet aan te geven welke werkzaamheden vanuit [gedaagde] onder het toepassingsbereik van de CAO valt. Dat heeft hij nagelaten.
Nietige bepaling op grond van artikel 15 WMM (artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst)
4.3.
Nu de CAO Metal & Techniek niet van toepassing is, moet de vraag worden beantwoord of de bepaling omtrent de vakantietoeslag in artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst in strijd is met artikel 15 WMM en daarmee als nietig met worden beschouwd en of daaruit een (extra) betalingsverplichting vakantiebijslag voortvloeit voor [gedaagde] . De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
4.4.
Artikel 15 WMM kent aan de werknemer het wettelijk recht toe op 8 % vakantiebijslag met dien verstande dat het bedrag waarmede de som van dit loon het drievoud van het minimumloon overschrijdt buiten beschouwing blijft. Het loonbegrip is omschreven in artikel 6 WMM. Partijen zijn het erover eens dat de bonusregeling onder het begrip loon valt. Als partijen niets hebben bepaald over de aanspraak op vakantiebijslag dan geldt in beginsel de hoofdregel dat de werknemer die meer dan het drievoud van het minimumloon verdient niet meer en ook niet minder recht heeft op vakantiebijslag dan over het maximum van dat drievoud. [eiser] vordert in verband met de verjaringsregels over de laatste vijf jaar van zijn dienstverband het verschil tussen de aan hem uitgekeerde vakantiebijslag over het basissalaris en bovengenoemd maximum van driemaal het minimumloon. Voor werknemers die meer dan het drievoud van het minimum loon verdienen, kan op grond van artikel 16 lid 5 WMM bij schriftelijke overeenkomst worden bepaald dat de werknemer over het gehele loon geen recht heeft op vakantiebijslag of op een lager bedrag aan vakantiebijslag. Bedingen, die strijdig zijn met het bij of krachtens de wet bepaalde, zijn op grond van artikel 19 WMM nietig.
4.5.
[eiser] meent dat de bepaling onder artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst, waarbij zijn aanspraak op vakantiebijslag is beperkt tot 8% over het basissalaris, strijdig is met de wet en derhalve nietig is. [gedaagde] daarentegen is van mening dat artikel 16 lid 5 WMM de uitdrukkelijke mogelijkheid biedt om bij schriftelijke overeenkomst af te wijken van de aanspraak op vakantiebijslag voor het geval dat het loon (vast en variabel) voor het vakantiejaar van 1 juni tot 31 mei meer bedraagt dan drie keer het minimumloon over dat vakantieloon. Artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst voldoet daarmee aan het bepaalde van artikel 16 lid 5 WMM, zodat [eiser] ten onrechte aanspraak maakt op een suppletie van vakantiebijslag, aldus [gedaagde] .
4.6.
Vasstaat dat [eiser] in de beginjaren (de eerste 2 jaar) van zijn dienstverband naast zijn basissalaris niet meer heeft verdiend dan driemaal het minimumloon. Dit betekent dat [eiser] in die jaren te weinig vakantiegeld uitbetaald heeft gekregen. In zoverre moet worden aangenomen dat artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst (bij aanvang van de arbeidsrelatie) een beperking inhoudt die strijdig is met de wet (artikel 15 WMM jo artikel 19 WMM) en aldus nietig is voor de periode tot het moment waarop [eiser] meer verdiende dan driemaal het mimimumloon. Er ligt geen vordering voor die betrekking heeft op die periode dat [eiser] minder verdiende en voor zover dit wel zo is, is die verjaard. De vraag die thans voorligt is of die nietigheid zover strekt dat ook voor de jaren dat [eiser] naast zijn basissalaris wel (ruim) meer dan driemaal het minimumloon heeft verdiend de bepaling van artikel 4.2 nietig is. Dat is niet het geval. Voorkomen dient te worden dat een nietigheid verder ingrijpt dan door haar doel wordt gerechtvaardigd, tenzij dit als onredelijk moet worden aangemerkt. Omdat voor werknemers van wie het loon het drievoud van het minimumloon overschrijdt, op grond van art. 16 lid 5 WML bij schriftelijke overeenkomst kan worden bepaald dat de werknemer geen recht heeft op vakantiebijslag of op een lager percentage dan de genoemde 8% voldoet artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst aan die afwijkingsmogelijkheid op het moment dat de werknemer meer verdient dan driemaal het minimumloon. Een andere uitleg zou naar het oordeel van de kantonrechter onredelijk zijn. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat [eiser] al zeer snel na indiensttreding ruim meer ging verdienen dan driemaal het minimumloon. Dat betekent dat [gedaagde] kan worden gevolgd in haar standpunt dat rechtsgeldig kon worden overeengekomen dat [eiser] aanspraak heeft op een lager bedrag aan vakantiegeld, te weten een bedrag aan vakantiegeld alleen over het basissalaris en waarbij geen rekening wordt gehouden met inkomsten uit de bonus. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is dus afgeweken van de reguliere aanspraak op vakantiegeld met dien verstande dat dit heeft te gelden voor zover [eiser] meer heeft verdiend dan driemaal het minimumloon per jaar en dat is bijna het gehele dienstverband zo geweest.
4.7.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen
4.8.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
  • salaris gemachtigde € 1.086,00
  • nakosten
  • totaal € 1.221,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.