ECLI:NL:RBMNE:2024:7053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/3960
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid door het Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiser, die eerder ziek was gemeld met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering na het beëindigen van zijn Ziektewet-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat eiser 20,07% arbeidsongeschikt was, wat onder de drempel van 35% ligt voor toekenning van de WIA-uitkering. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv de medische beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd. De verzekeringsarts had dossieronderzoek gedaan en eiser onderzocht, en de rechtbank concludeert dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Eiser had aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn alcoholgebruik en long covid, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts deze aspecten voldoende had overwogen.

De rechtbank bevestigt dat het Uwv de juiste procedures heeft gevolgd en dat de arbeidsdeskundige de functies die eiser nog kan vervullen, correct heeft beoordeeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door het Uwv terecht was. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[bedrijf] B.V., ex-werkgever
(gemachtigde: D. Nannan Panday).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het Uwv om aan hem per 14 maart 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.2.
Eiser is werkzaam geweest als medewerker klantenservice voor gemiddeld 28 uur per week. Op 8 januari 2020 en op 5 februari 2020 meldt hij zich ziek voor dit werk met psychische klachten. Vanaf 5 oktober 2020 tot en met 29 januari 2022 ontving eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na het beëindigen van de ZW-uitkering heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering.
1.3.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft onderzoek gedaan en de beperkingen van eiser vastgesteld in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juni 2023. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft het maatmaninkomen van eiser vastgesteld. Dat is het inkomen dat eiser had kunnen verdienen als hij niet door ziekte was uitgevallen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige drie functies geselecteerd die eiser, ondanks zijn beperkingen, nog kan doen. Door het uurloon in de middelste functie te vergelijken met het maatmanloon heeft de arbeidsdeskundige berekend dat eiser voor 18,85% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage minder is dan 35% heeft het Uwv de WIA-aanvraag van eiser afgewezen.
1.4.
Eiser heeft tegen de weigering van de WIA-uitkering bezwaar gemaakt. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt tot de conclusie dat twee van de geduide functies niet geschikt zijn omdat de belastbaarheid van eiser in deze functies wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan wel twee andere passende functies duiden. Vervolgens concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat het arbeidsongeschiktheidspercentage op basis van de geselecteerde functies 20,07% is. Met het bestreden besluit van 18 april 2024 heeft het Uwv daarom de weigering van de WIA-uitkering in stand gelaten.
1.5.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Inmiddels heeft het Uwv per 27 november 2023 aan eiser een WIA-uitkering toegekend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen, hij werd vergezeld door zijn moeder [moeder]. De gemachtigde van het Uwv was met kennisgeving afwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft geen toestemming gegeven om dossierstukken die medische gegevens bevatten aan de (ex-)werkgever te verstreken. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat die gegevens via deze uitspraak alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
Het geschil
3. Eiser vindt dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij vanwege psychische en lichamelijke klachten niet in staat is om de drie geduide functies uit te oefenen. Volgens eiser is het arbeidsongeschiktheidspercentage daardoor niet juist vastgesteld. Het Uwv vindt dat de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld.
Het beoordelingskader
4. De rechtbank beoordeelt aan de hand van wat partijen hebben aangevoerd of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser per 14 maart 2022 20,07% arbeidsongeschikt is.
5. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiser om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapporten kunnen aannemelijk worden gemaakt door niet medisch geschoolden. Dus ook door eiser zelf. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig. Dit betekent dat hoe eiser zelf zijn klachten en medische situatie ervaart niet voldoende is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Is het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand gekomen?

6. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weinig informatie heeft opgevraagd bij zijn huisarts en behandelend artsen. Volgens hem is de vraagstelling bij het verzoek om informatie te beperkt geweest en ontbreken daardoor stukken in het dossier. Daarnaast keurt de slager volgens eiser in bezwaar zijn eigen vlees, wat tot exact dezelfde beslissing heeft geleid.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Om de beperkingen van eiser te kunnen vaststellen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verricht en is eiser op
19 maart 2024 op het spreekuur geweest. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser onderzocht en is een uitgebreide anamnese afgenomen.
8. De verzekeringsartsen hebben naar aanleiding van de aanvraag en naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser zowel breed als meer specifiek naar aanleiding van wat eiser in de procedure heeft aangevoerd, informatie opgevraagd bij zowel de huisarts als de behandelend artsen van eiser. De rechtbank ziet gelet op de vraagstelling door de verzekeringsartsen geen reden om aan te nemen dat de informatie die de huisarts en de behandelend artsen van eiser aan de verzekeringsartsen hebben verstrekt onvolledig was.
9. De primaire verzekeringsarts heeft een verzoek om informatie ingediend bij GGZ centraal en de huisarts van eiser. In de verzoeken heeft de verzekeringsarts aangegeven wat zijn bevindingen waren en vervolgens met een brede vraagstelling om informatie gevraagd. Zo stelde hij aan GGZ centraal de vragen wat de bevindingen zijn van de arts, wat de diagnoses zijn en welke behandelingen zijn ingezet en wat daarvan de resultaten zijn. Aan de huisarts heeft hij gevraagd wat deze kan vertellen over de medische problemen van eiser en hoe het staat met de labwaarden. Daarbij gaf de verzekeringsarts aan dat de vragen aan de huisarts niet heel erg concreet zijn, omdat er zoveel problemen spelen bij eiser. In reactie heeft de huisarts met een brief van 16 februari 2023 de journaalregels over de maanden juli 2021 tot en met juli 2022, relevante brieven van de kno-arts, de MDL-arts, de longarts en de chirurg en de laatste labuitslagen overgelegd. GGZ centraal heeft de vragen van de verzekeringsarts met een brief van 3 februari 2023 beantwoord.
10. Naar aanleiding van wat eiser in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend op de medische informatie die al in het dossier aanwezig was, informatie opgevraagd bij de behandelend longarts van eiser. Hij heeft in dit informatieverzoek aangegeven wat eiser in zijn bezwaar heeft aangevoerd over zijn longen en de longarts gevraagd aan te geven wat zijn bevindingen zijn bij het onderzoek, welke diagnoses hij heeft gesteld en welke behandelingen hij heeft ingesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij aangegeven dat het om de situatie van eiser gaat in de eerste helft van 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op
3 april 2024 het antwoord van de longarts op deze vragen ontvangen.
11. Dat het Uwv in het besluit op bezwaar bij de weigering is gebleven maakt ook niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. In de bezwaarfase moet het Uwv zijn eigen besluit heroverwegen. [1] In het kader van deze heroverweging heeft een andere verzekeringsarts dan de verzekeringsarts die de aanvraag heeft beoordeeld met professionele autonomie opnieuw onderzoek gedaan en de beperkingen van eiser zelfstandig vastgesteld. Zoals aangegeven onder 7 is dit onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig geweest.
Is de medische beoordeling onjuist?
12. Eiser voert aan dat in de medische beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met zijn alcoholgebruik in 2022, zijn pleinvrees en long covid. Gelet op zijn medische problemen die gecombineerd tot een gecompliceerd ziektebeeld leiden, heeft het Uwv zijn mogelijkheden overschat.
13. De rechtbank stelt voorop dat het de specifieke deskundigheid van verzekeringsartsen is om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 april 2024 benoemd dat sprake was van overmatig alcoholgebruik en dat eiser in verband met zijn alcoholverslaving in 2023 naar Jellinek is gegaan om van zijn verslaving af te komen. Onder de diagnose staat onder andere alcoholverslaving vermeld. Ook de psychische problematiek van eiser met onder meer angst- en paniekklachten is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderkend. Over de klachten als gevolg van een besmetting met covid heeft eiser op de zitting toegelicht dat hij al sinds 2021 long covid heeft. Dit blijkt echter niet uit de medische stukken. In de journaalregels van de huisarts over de maanden juli 2021 tot en met juli 2022 staat hierover niets vermeld. In de brief van de longarts die de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 3 april 2024 heeft ontvangen staat wel dat eiser na covid vooral klachten van ademhalingsdysregulatie heeft en dat hij is verwezen naar een post-covid fysiotherapeut. Maar dat gaat over de situatie van eiser in het jaar 2023 en niet over zijn medische situatie in het voorjaar 2022 die het Uwv hier moet beoordelen en waarover de verzekeringsarts bezwaar en beroep specifiek informatie had gevraagd.
15. De rechtbank kan de vertaalslag volgen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemaakt van de klachten van eiser naar de beperkingen in de FML.
Arbeidskundige beoordeling
16. Eiser voert over de arbeidskundige beoordeling aan dat de arbeidsdeskundige als gevolg van het algoritme dat het Uvw gebruikt ten onrechte heeft aangenomen dat hij op HBO-niveau is opgeleid. Hij heeft niet eens de kwalificaties om een HBO-opleiding te starten, laat staan succesvol af te ronden. Dit betekent ook dat hij de geduide functie van advocaat niet kan verrichten.
17. Het is juist dat het Uwv in eerste instantie van een verkeerd opleidingsniveau is uitgegaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dit onderkend en dit in bezwaar gecorrigeerd naar opleidingsniveau 5, dit een MBO-4 diploma. Overigens was niet de functie van advocaat, maar van administratief medewerker bij een notaris, advocaat of rechtbank geduid. Rekening houdend met de beperkingen van eiser was ook deze functie waarbij regelmatig sprake is van klantcontact volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet geschikt. Hij heeft in zijn rapport van 15 april 2024 andere passende functies geduid.
18. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv met het arbeidskundig rapport van 15 april 2024 deugdelijk heeft gemotiveerd dat de daarin geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden en dus passend zijn. Het Uwv heeft deze functies aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen leggen. Hieruit volgt ook dat het Uwv de verdiencapaciteit van eiser juist heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv de WIA-uitkering per
14 maart 2022 terecht heeft geweigerd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht.