In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een vrijwaringsprocedure die samenhangt met een hoofdzaak. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Kartal, heeft vorderingen ingesteld tegen twee gedaagden, [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2], in verband met gebrekkige werkzaamheden die zij zouden hebben verricht. De hoofdzaak betreft een geschil tussen de heer [D] en de vennootschap onder firma [naam] kledingreparatie thodn [handelsnaam 3] over de vraag of er een aannemingsovereenkomst is gesloten met de vof of met [handelsnaam 1]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst is gesloten met de vof, waardoor de vordering in vrijwaring van [handelsnaam 1] is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [handelsnaam 1] de verkeerde partijen heeft gedagvaard, aangezien de aannemingsovereenkomst met de vof was en niet met de gedaagden. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagden, waarbij [handelsnaam 1] in de kosten van de vrijwaringsprocedure is veroordeeld. De rechtbank heeft de griffierechten voor de gedaagden vastgesteld op basis van de waarde van de vordering in de hoofdzaak, die meer dan € 100.000 bedraagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.