ECLI:NL:RBMNE:2024:704

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/16/561851
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beëindiging van samenwerkingsrelatie tussen recruitmentbedrijf en moedermaatschappij

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een recruitmentbedrijf, aangeduid als [eiseres] B.V., en een moedermaatschappij in de medische sector, aangeduid als [gedaagde] B.V. Het geschil betreft de beëindiging van een samenwerkingsrelatie. [gedaagde] had op 30 december 2022 aan [eiseres] laten weten de samenwerking niet te willen verlengen, terwijl [eiseres] meende dat [gedaagde] verplicht was om de overeenkomst met zes maanden te verlengen. [eiseres] vorderde een verklaring voor recht en betaling van wervingskosten van € 62.285,34, maar de rechtbank oordeelde dat [eiseres] niet had voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de samenwerking. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van [eiseres] moesten worden afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de samenwerking succesvol was en dat de gevorderde kosten niet konden worden toegerekend aan [gedaagde]. [gedaagde] werd in het gelijk gesteld en [eiseres] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/561851 / HA ZA 23-549
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
advocaten: mr. A.B. Robijn en mr. W. Veldhuizen te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
advocaten: mr. E.H.M. Bieleveld en mr. J.J. Boiten te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 augustus 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de akte van [eiseres] met aanvullende producties,
- de akte eiswijziging van [eiseres] ,
- de antwoordakte van [gedaagde] naar aanleiding van de eiswijziging van [eiseres] .
1.2.
De mondelinge behandeling in deze zaak heeft op 12 januari 2024 plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken. Daarna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] is een recruitmentbedrijf. Zij werkt volgens het principe "
sourcing as a service". Dat houdt in dat [eiseres] in opdracht van bedrijven geschikte kandidaten zoekt en aandraagt voor een bepaalde functie, waarbij het bedrijf verantwoordelijk blijft voor het sollicitatieproces. [gedaagde] is een moedermaatschappij van een aantal bedrijven in de medische branche. Zij wilde 14 zzp’ers, die op haar ‘tester afdeling’ werkten, vervangen door medewerkers in loondienst. [gedaagde] heeft [eiseres] de opdracht gegeven om haar te ondersteunen bij het zoeken van deze potentiële nieuwe medewerkers in loondienst.
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten. [gedaagde] heeft op 30 december 2022 aan [eiseres] laten weten dat zij deze overeenkomst niet wil verlengen. Volgens [eiseres] mocht [gedaagde] de samenwerking niet beëindigen. Zij zou verplicht zijn om de overeenkomst te verlengen met zes maanden onder dezelfde voorwaarde als de oorspronkelijke overeenkomst. [eiseres] vordert in dit verband een verklaring voor recht. [eiseres] wil ook dat het vonnis in de plaats treedt van de verlengde overeenkomst. Als deze primaire vordering niet wordt toegewezen, dan wil [eiseres] subsidiair dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de verlengde overeenkomst te ondertekenen, op straffe van een dwangsom. Ook vordert [eiseres] , wederom op straffe van een dwangsom, dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot nakoming van de verbintenissen uit de verlengde overeenkomst.
2.3.
Daarnaast vordert [eiseres] betaling van € 62.285,34 van [gedaagde] voor (externe) wervingskosten. [eiseres] meent dat zij deze kosten onverkort aan [gedaagde] mocht doorbelasten op basis van de overeenkomst. [eiseres] wil ook dat [gedaagde] de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten over dit bedrag betaalt. Tot slot meent [eiseres] dat [gedaagde] de proceskosten aan haar moet vergoeden.
2.4.
[gedaagde] vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Zij voert aan dat de voorwaarden, die gelden voor de verlenging van de overeenkomst, niet door [eiseres] zijn vervuld. Daardoor mocht zij de samenwerking beëindigen. Ook betwist [gedaagde] dat zij de (externe) wervingskosten moet betalen, omdat dit algemene bedrijfskosten van [eiseres] zijn en deze kosten verdisconteerd zijn in de opdracht. Bovendien is betwist dat de wervingskosten daadwerkelijk ten behoeve van (uitsluitend) [gedaagde] zijn gemaakt.

3.De beoordeling van de vorderingen

3.1.
De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissing is gekomen.
De drie voorwaarden voor verlenging van de samenwerking
3.2.
Partijen hebben in oktober 2022 een overeenkomst van opdracht gesloten. Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van drie maanden (oktober tot en met december 2022). In artikel 11 van de overeenkomst staat dat de samenwerking met zes maanden zal worden verlengd als de maandelijkse evaluaties positief zijn en de KPI’s (
key performance indicator) zijn behaald. In dat geval wordt er in het eerste kwartaal van 2023 een nieuwe overeenkomst opgesteld en ondertekend met dezelfde voorwaarden als de overeenkomst van oktober 2022.
3.3.
De mogelijkheid tot verlenging is in de overeenkomst opgenomen, omdat partijen eerder op 31 augustus 2022 hadden afgesproken om een overeenkomst voor één jaar te sluiten. Met instemming van partijen is evenwel opnieuw onderhandeld over die overeenkomst. In september 2022 hebben partijen nader met elkaar overlegd over de inhoud van de samenwerking. Mevrouw [A] en mevrouw [B] waren namens [gedaagde] bij dat gesprek aanwezig. [eiseres] werd vertegenwoordigd door de heer [C] en de heer [D] . [A] heeft in haar e-mail van 23 september 2022 vervolgens de gemaakte afspraken vastgelegd. Daarin staat onder andere het voorstel van [gedaagde] om de samenwerking in eerste instantie voor drie maanden aan te gaan. Verder schrijft [A] dat de samenwerking in 2023 verder gaat op basis van een nieuwe overeenkomst als er een goede ‘succesrate’ wordt behaald. [eiseres] heeft deze afspraken verwerkt in de gewijzigde versie van de overeenkomst die partijen in oktober 2022 hebben ondertekend. In de overeenkomst, zowel in de eerste versie van augustus 2022 als in de tweede versie van oktober 2022, is de heer [E] ongewijzigd als contactpersoon namens [gedaagde] vermeld blijven staan. [C] stond in beide versie vermeld als de contactpersoon van [eiseres] .
3.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag aan welke voorwaarden [eiseres] moest voldoen, op grond waarvan [gedaagde] verplicht was de samenwerking met 6 maanden te verlengen. Daarvoor moet niet alleen naar de tekst van de (tweede) overeenkomst worden gekeken, maar ook de e-mails die partijen over en weer hebben verstuurd zijn daarvoor belangrijk. De rechtbank stelt vast dat er drie voorwaarden zijn waar [eiseres] aan moest voldoen. De eerste voorwaarde staat in artikel 11: de maandelijkse evaluaties moeten positief zijn. In datzelfde artikel staat dat de KPI’s moeten zijn behaald. In artikel 9 staat dat [eiseres] maandelijks minimaal drie profielen van kandidaten moet aandragen die binnen het profiel van [gedaagde] vallen. Dat is een tweede KPI en voorwaarde voor verlenging.
3.5.
De derde voorwaarde voor de verlenging van de samenwerking is dat er, dankzij de inspanningen van [eiseres] , één tester per maand wordt vervangen door een nieuwe medewerker die bij [gedaagde] in loondienst komt. Deze voorwaarde is niet specifiek als KPI geformuleerd in de overeenkomst. Maar uit de e-mailberichten tussen partijen, in navolging van het gesprek in september 2022, blijkt duidelijk dat dit een belangrijk vereiste van [gedaagde] was om te kunnen spreken van een succesvolle samenwerking. [A] schrijft namelijk in haar e-mail van 23 september 2022 aan [eiseres] het volgende: “
Door jullie is aangegeven dat er 3 profielen per maand worden aangeleverd, waardoor wij per maand 1 externe tester kunnen vervangen door een tester die bij ons in vaste dienst is.” In een volgende e-mail van 28 september 2022 aan [eiseres] schrijft [A] : “
De succesrate is voor ons goed als er 1 hire per maand gerealiseerd kan worden.” Uit de overeenkomst blijkt dat [eiseres] heeft begrepen dat deze doelstelling voor [gedaagde] belangrijk was. Daarin staat: “
De scope van het project is het vervangen van de testafdeling, momenteel wordt deze afdeling bezet door externen op inleen basis, binnen een jaar moet de afdeling bestaan uit eigen personeel. Aangegeven door [gedaagde] zal dit gefaseerd verlopen met als intentie ongeveer 1 vervangen tester per maand.” Ook [E] is als contactpersoon van [gedaagde] richting [eiseres] op de hoogte van deze voorwaarde. Hij schrijft in een e-mail van 1 november 2022 het volgende: “
Indien de tester case goed loopt (3 hires in drie maanden (vervanging zzp versus vast personeel).
3.6.
Ondanks dat deze voorwaarde niet specifiek als KPI in de overeenkomst is vermeld, was dus wel duidelijk dat [gedaagde] ook deze voorwaarde bij haar evaluatie betrekt of de samenwerking voldoende succesvol is voor verlenging.
3.7.
Aan deze voorwaarden is volgens [gedaagde] niet voldaan. Op 29 december 2022 vond een evaluatiegesprek plaats over de samenwerking tussen partijen in het laatste kwartaal van 2022. Namens [gedaagde] waren [A] en mevrouw [F] bij dat gesprek aanwezig. [C] voerde het gesprek namens [eiseres] . Op 30 december 2022 laat [A] aan [C] per e-mail weten dat [gedaagde] de samenwerking niet wil verlengen, omdat [eiseres] niet heeft voldaan aan de voorwaarden die daaraan waren gesteld. Volgens [gedaagde] zijn er maar twee nieuwe testers in loondienst aangenomen. Dit hadden er drie moeten zijn. Ook zou [eiseres] tijdens de samenwerking van drie maanden slechts zeven potentiële kandidaten hebben aangedragen. Dit hadden er minimaal negen moeten zijn. [eiseres] is het daar niet mee eens. Zij stelt dat er drie nieuwe medewerkers zijn aangenomen en dat zij daarvoor twaalf potentiële kandidaten bij [gedaagde] heeft aangedragen. [eiseres] beroept zich op de evaluatieformulieren die [E] maandelijks samen heeft ingevuld met [C] .
[eiseres] heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor verlenging3.8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] niet voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging van de samenwerking tussen partijen. [eiseres] heeft namelijk onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [gedaagde] één tester per maand heeft kunnen vervangen door een medewerker in loondienst dankzij haar werkzaamheden én dat zij maandelijks voldoende kandidaten bij [gedaagde] heeft aangedragen die voldeden aan het kandidatenprofiel.
3.9.
[gedaagde] heeft haar betwisting dat er geen (minimaal) drie nieuwe medewerkers in loondienst bij [gedaagde] zijn gekomen om externe testers te vervangen, overtuigend onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] dankzij [eiseres] hooguit twee medewerkers in loondienst heeft kunnen aannemen. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat er geen discussie bestaat over mevrouw [G] . Zij is dankzij de inspanningen van [eiseres] aangenomen als tester in loondienst bij [gedaagde] . Ook de heer [H] lijkt door tussenkomst van [eiseres] bij [gedaagde] in dienst getreden. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of deze kandidaat onder het bereik van de overeenkomst valt, omdat hij voor een andere functie is aangenomen. Maar zelfs als de rechtbank in het standpunt van [eiseres] meegaat dat niet bepalend is voor welke functie [H] is aangenomen, haalt zij de drempel van drie ‘hires’ in loondienst niet. De rechtbank stelt namelijk vast dat de heer [I] niet door tussenkomst van [eiseres] bij [gedaagde] is aangenomen. [I] heeft zelf via de website van [gedaagde] (en niet via [eiseres] ) gesolliciteerd bij [gedaagde] voor een andere functie dan waarvoor [eiseres] ingeschakeld was. [gedaagde] onderbouwt dit door een screenshot van haar administratiesysteem te overleggen. Ook [E] lijkt te onderkennen dat [I] niet via [eiseres] bij [gedaagde] in dienst is getreden. Hij schrijft op 29 december 2022 dat er tot dat moment twee ‘hires’ zijn gedaan tijdens de samenwerking met [eiseres] . Volgens [E] zijn dat [H] en [G] . Tot slot blijkt ook uit de evaluatieformulieren waar [eiseres] zich op beroept dat er slechts twee vacatures bij [gedaagde] zijn vervuld. De rechtbank stelt daarom op basis van deze stukken in het dossier vast dat [I] niet dankzij de werkzaamheden van [eiseres] is aangenomen door [gedaagde] , omdat [eiseres] haar standpunt dat dit wel zo is, onvoldoende heeft onderbouwd.
3.10.
Bovendien is ook niet gebleken dat [eiseres] maandelijks voldoende geschikte kandidaten bij [gedaagde] heeft aangedragen. Uit de evaluatieformulieren blijkt weliswaar dat er maandelijks vier potentiële kandidaten bij [gedaagde] op gesprek zijn gekomen, maar dat is door [gedaagde] betwist. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] slechts zeven kandidaten, in plaats van minimaal negen, met haar in contact gebracht. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin. Zelfs als de evaluatieformulieren zouden worden meegenomen bij de beoordeling van deze voorwaarde, dan blijkt daaruit niet wie er bij [gedaagde] op gesprek zijn gekomen en welke kandidaten uiteindelijk zijn aangenomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat er ook geen andere stukken zijn, waaruit blijkt dat [eiseres] wel voldoende gekwalificeerde kandidaten heeft aangedragen bij [gedaagde] . Zo kan [eiseres] geen schriftelijke stukken overleggen waaruit blijkt dat zij de profielen van de betreffende kandidaten aan [gedaagde] heeft doorgestuurd of daarover anderszins verslag deed. De stelling van [eiseres] dat de profielen steeds mondeling zijn medegedeeld aan [E] vindt de rechtbank onvoldoende, omdat dit gemotiveerd betwist is door [gedaagde] . Bovendien ligt dat ook niet voor de hand, omdat de overeenkomst duidelijk vermeldt dat [eiseres] schriftelijk zal rapporteren aan [gedaagde] , waarvoor [eiseres] ook kosten aan [gedaagde] in rekening bracht volgens de overeenkomst.
De evaluatieformulieren waar [eiseres] zich op beroept
3.11.
[eiseres] baseert zich ter onderbouwing van haar stellingen, dat er maandelijks minimaal drie kandidaten zijn aangedragen met 1 ‘hire’ en dat [gedaagde] positief was over de samenwerking, hoofdzakelijk op de schriftelijke evaluatieformulieren die zij met [E] heeft besproken en ondertekend. [gedaagde] heeft de authenticiteit van deze formulieren betwist en aangevoerd dat – achteraf – is gebleken dat [E] (recruitment zzp’er bij [gedaagde] ) en [C] (directeur van [eiseres] ) elkaar goed kenden zonder dat zij dat op enig moment hebben gemeld aan [gedaagde] . Volgens [gedaagde] hebben zij – kort gezegd – onder één hoedje gespeeld ten behoeve van [eiseres] . De rechtbank volgt dat standpunt van [gedaagde] en hecht daarom geen (doorslaggevende) waarde aan deze evaluatieformulieren tegenover de schriftelijke stukken in het dossier waar [gedaagde] op wijst. Dat betekent dat de formulieren voor de rechtbank onvoldoende onderbouwing geven van het standpunt van [eiseres] dat wel sprake is van voldoende kandidaten en ‘hires’ en de samenwerking verlengd moet worden.
3.12.
De rechtbank vindt hiervoor het volgende redengevend. [E] heeft in opdracht van [gedaagde] voorafgaand aan de samenwerking tussen partijen diverse offertes opgevraagd bij verschillende recruitmentbedrijven, waaronder [eiseres] . [E] suggereerde richting [gedaagde] dat hij [eiseres] niet kende en dat een andere collega bij [gedaagde] juist graag zaken wilde doen met [eiseres] . Dat blijkt niet juist. [E] kende [C] wel en had al vaker met hem samengewerkt in de recruitmentbranche, zo erkende [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling. Daargelaten of [E] en [C] in de jaren 2018/2019, toen zij directe collega’s van elkaar waren bij [naam 1] .com, elkaar al kenden, heeft [C] namelijk erkend dat zij na hun vertrek bij [naam 1] .com wel met elkaar hebben samengewerkt. Zo heeft [E] via [.] potentiële opdrachtgevers doorverwezen naar [C] . Daarnaast komt uit de diverse [.] -berichten die [gedaagde] heeft overgelegd, een beeld naar voren dat [E] en [C] meer dan alleen een zakelijke relatie onderhielden, waar zij elkaars naam noemen in de commentaren onder diverse bijdragen op [.] . [E] , werkzaam bij [gedaagde] , en [C] , werkzaam bij [eiseres] , hadden daardoor een zodanige connectie dat zij dit bij [gedaagde] bij aanvang van de opdracht hadden moeten melden en niet (zelfs actief waar het [E] betreft) hadden moeten verzwijgen, gezien hun voorgenomen werkwijze om alle (belangrijke) contacten tussen [eiseres] en [gedaagde] tussen [C] en [E] te laten lopen.
3.13.
De rechtbank vindt de onderbouwing van [gedaagde] dat [E] haar nooit op de hoogte heeft gesteld van zijn maandelijkse evaluatiegesprekken met [C] over de samenwerking overtuigend. Niet gebleken is dat [gedaagde] de evaluatieformulieren na de gesprekken in oktober, november en december 2022 van [E] heeft ontvangen. [E] heeft deze formulieren pas op 29 december 2022 aan [gedaagde] toegezonden. Het is opmerkelijk dat [E] de evaluatieformulieren juist op dat moment voor het eerst aan [gedaagde] toestuurt. Dit was namelijk enkele uren na het evaluatiegesprek dat [A] en [F] met [C] hadden en waarin duidelijk werd dat [gedaagde] de samenwerking met [eiseres] niet wilde verlengen. [E] heeft de formulieren toen uit eigen beweging aan [gedaagde] toegezonden. [gedaagde] had [E] namelijk niet gevraagd om de formulieren toe te zenden, omdat zij niet op de hoogte was van het bestaan daarvan, terwijl [E] niet was betrokken bij het evaluatiegesprek, omdat hij op dat moment al was vrijgesteld van werk door [gedaagde] . Dat is zeer opvallend. Bovendien heeft [gedaagde] direct in niet mis te verstane woorden aan [E] laten weten de formulieren niet te kennen en de timing zeer opvallend te vinden.
3.14.
Ook heeft [eiseres] niet kunnen verklaren hoe het kan dat de evaluatieformulieren, die [E] aan [gedaagde] toestuurde op 29 december 2022 afwijken van de evaluatieformulieren bij de dagvaarding in deze procedure. Datzelfde geldt voor hoe [eiseres] de beschikking heeft gekregen over de bedrijfsvertrouwelijke offertes die [E] , in opdracht van [gedaagde] , voorafgaand aan de samenwerking met [eiseres] heeft opgevraagd bij andere recruitmentbedrijven en door [eiseres] bij de dagvaarding zijn gevoegd. Verder is twijfelachtig dat [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling heeft medegedeeld dat zij geen andere stukken heeft om haar standpunt te onderbouwen dat zij voldoende kandidaten bij [gedaagde] heeft aangedragen en waaruit blijkt wie er door [gedaagde] zijn aangenomen, behalve enkele berichten die zijn verstuurd aan kandidaten via [.] , omdat alles mondeling met [E] zou zijn gegaan. Dat is opvallend, omdat uit de offerte die [eiseres] aan [gedaagde] toezond, blijkt dat [eiseres] maar liefst met een team van zeven personen voor [gedaagde] zou werken. Eén van die teamleden is een ‘senior reporting specialist’ die zich 12 uur per week bezighield met het creëren van rapportages. Het is opmerkelijk dat deze rapportages kennelijk nooit zijn gemaakt of niet meer aanwezig zijn voor deze procedure.
Conclusie: geen verlenging van de samenwerking
3.15.
[gedaagde] zal niet worden veroordeeld om de samenwerking met [eiseres] te verlengen. [eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de voorwaarden die partijen voor die verlenging hebben afgesproken, gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] . Alle vorderingen van [eiseres] die betrekking hebben op de verlenging van de samenwerking zullen daarom worden afgewezen.
[gedaagde] hoeft geen (extra) wervingskosten te betalen
3.16.
[gedaagde] hoeft de gevorderde wervingskosten van € 62.285,34 niet aan [eiseres] te betalen. In de overeenkomst staat dat de kosten die gemaakt worden door [eiseres] en die direct gelieerd zijn aan het werven van kandidaten aan [gedaagde] worden doorberekend, mits deze kosten benodigd zijn. Er worden vervolgens een aantal voorbeelden van deze kosten genoemd. Dat zijn kosten voor [.] licenties, kosten voor [naam 2] , kosten voor het bezoeken van seminars, beurzen en andere evenementen, reiskosten en kosten voor [naam 3] . [gedaagde] erkent dat deze bepaling tussen partijen geldt. Maar zij betwist dat het gevorderde bedrag ziet op kosten die [eiseres] specifiek heeft gemaakt voor het werven van kandidaten voor [gedaagde] . Volgens [gedaagde] zijn het algemene bedrijfskosten die voor rekening van [eiseres] moeten blijven en niet onder het bereik van de overeenkomst vallen.
3.17.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de gevorderde kosten kunnen worden toegerekend aan [gedaagde] . [eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld en onderbouwd dat deze kosten onder de overeenkomst vallen en verband houden met de opdracht van [gedaagde] om voor haar kandidaten te zoeken.
3.18.
De grootste kostenpost die [eiseres] vergoed wil krijgen, zijn facturen van [naam 4] . Volgens de dagvaarding van [eiseres] beslaat dit 85% van de (externe) wervingskosten. Volgens [eiseres] zou [naam 4] haar hebben ondersteund door het bieden van specialistisch inzicht in de wervingstactieken en arbeidsmarktcommunicatie voor het specifieke profiel van tester dat [gedaagde] zocht. [naam 4] zou cursussen hebben gegeven aan het wervingsteam van [eiseres] . Uit de stukken die [eiseres] heeft overgelegd, blijkt niet dat zij [naam 4] heeft ingeschakeld voor de opdracht van [gedaagde] . De enkele omstandigheid dat er op enig moment iemand van [naam 4] zou hebben aangeschoven bij een verkennende bespreking tussen [eiseres] en [gedaagde] in augustus 2022, zoals [eiseres] aanvoert en [gedaagde] betwist, is daarvoor niet voldoende. Bovendien mocht [gedaagde] op basis van de overeenkomst er in beginsel van uitgaan dat zij geen kosten van deze omvang zou hoeven te vergoeden, naast vergoeding van de gewerkte uren door zeven medewerkers van [eiseres] . De kosten van [naam 4] lijken namelijk te zien op het opleiden van het personeel van [eiseres] . [gedaagde] had [eiseres] juist ingeschakeld, omdat [eiseres] ervaring heeft met het werven van personeel. Als de opdracht van [gedaagde] zo specialistisch van aard zou zijn dat het wervingsteam van [eiseres] daarvoor cursussen nodig had, dan mocht van [eiseres] op zijn minst worden verwacht dat zij dat op voorhand duidelijk(er) in de overeenkomst zou vermelden dan wel eerst uitdrukkelijk met [gedaagde] zou bespreken, gezien de omvang van de kosten. Dat is niet gebeurd. De kosten zijn pas achteraf gepresenteerd.
3.19.
Daarnaast voert [eiseres] meerdere kostenposten op die zien op licentiekosten voor software en abonnementen. Het gaat dan onder meer om facturen van [naam 5] , [naam 6] , [.] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 1] . Dit zouden wervingskosten zijn die op basis van de overeenkomst voor rekening van [gedaagde] komen. [eiseres] heeft niet gemotiveerd gesteld dat zij deze kosten specifiek heeft gemaakt voor de wervingsopdracht van [gedaagde] . Dit blijkt ook niet uit de overgelegde facturen. Bovendien heeft [gedaagde] onderbouwd dat dergelijke kosten in deze branche van recruitment geacht worden te zijn verdisconteerd in de uurtarieven en dat zij daar – gezien de offerte van [eiseres] – ook op heeft mogen vertrouwen. Ook dat standpunt volgt de rechtbank, omdat [eiseres] onvoldoende klare wijn heeft geschonken over het in het rekening brengen van dergelijke kosten, terwijl zij dat eenvoudig in de overeenkomst had kunnen doen. Van ‘bijkomende’ (externe) kosten lijkt namelijk geen sprake, gelet op de hoogte ervan ten opzichte van de (interne) kosten van [eiseres] .
3.20.
Tot slot vordert [eiseres] betaling van telefonie- en internetkosten van KPN. Dit zijn standaard bedrijfskosten die [eiseres] , als recruitmentbedrijf, hoe dan ook maakt. Zij heeft onvoldoende onderbouwd dat zij extra kosten heeft moeten maken, omdat de opdracht van [gedaagde] een upgrade van haar abonnement verlangde, terwijl zij dat gezien de concrete betwisting door [gedaagde] eenvoudig had kunnen en moeten aantonen met stukken van KPN. Alle gevorderde (extra) wervingskosten blijven daarom voor rekening van [eiseres] .
[eiseres] wordt in de proceskosten veroordeeld
3.21.
[eiseres] krijgt in deze procedure ongelijk. Daarom moet zij de kosten van [gedaagde] voor deze procedure (inclusief nakosten) betalen.
3.22.
De kosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × tarief IV)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.443,00
3.23.
[gedaagde] heeft ook wettelijke rente over de proceskosten gevorderd. Dit wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing wordt vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot op vandaag begroot op € 5.443,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling in randnummer 4.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.