ECLI:NL:RBMNE:2024:7039

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
16/202054-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag, veroordeling voor poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging met eendaadse samenloop

Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 juni 2024 in Utrecht betrokken was bij een geweldsincident. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken of dat er een aanmerkelijke kans op de dood was. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden en getuigenverklaringen die aantoonden dat de verdachte met kracht tegen het gezicht van het slachtoffer had geschopt, wat leidde tot letsel. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte de confrontatie had opgezocht en een knuppel had meegenomen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uur. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat een beoordeling van hun schade een onderzoek naar hun medeschuld vereiste.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/202054-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. S.K. Lanning -Stein en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Verstegen, advocaat te Amsterdam, alsmede [A] van Slachtofferhulp Nederland namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair:op 20 juni 2024 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven door hem tegen het gezicht en/of hoofd te schoppen;
subsidiairop 20 juni 2024 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem tegen het gezicht en/of hoofd te schoppen,
feit 2
op 20 juni 2024 in Utrecht openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte zich door eenmaal tegen het hoofd van [slachtoffer 2] te schoppen schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag (primair), omdat onvoldoende uit het dossier volgt dat er een aanmerkelijke kans op de dood was. Zij acht wel het onder feit 1 subsidiair (poging zware mishandeling) en feit 2 (openlijke geweldpleging) ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer 2] heeft geschopt. De raadsvrouw bepleit subsidiair vrijspraak van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging doodslag, omdat er geen aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer 2] door de schop zou overlijden. Ook bepleit ze vrijspraak van de openlijke geweldpleging ten aanzien van de telefoons van aangever. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De standpunten van de raadsvrouw worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Voor de leesbaarheid van dit vonnis zijn de bewijsmiddelen voor deze feiten uitgewerkt en opgenomen in de bij dit vonnis gevoegde
bijlage II, en dienen op deze plaats als ingelast te worden beschouwd.
Hieronder zal de rechtbank nader uitleggen hoe zij tot haar oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd?
Op basis van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en in het bijzonder de camerabeelden, die ter terechtzitting zijn bekeken en besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 20 juni 2024 rijden aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun auto op de [straat] in Utrecht. Daar staat ook de auto van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Naar aanleiding van een verkeersincident parkeren aangevers hun auto op ongeveer 20 meter afstand van de auto van verdachten. Alle betrokkenen stappen dan uit. Medeverdachte is kwaad en wil verhaal gaan halen bij aangevers over wat er zojuist in het verkeer gebeurde. Hij loopt daarom naar aangevers toe, die op dat moment nog bij hun eigen auto staan. Verdachte pakt direct zijn knuppel uit zijn auto en loopt ook naar aangevers. Dan ontstaat er duw- en trekwerk over en weer. Daarna bewegen verdachten meerdere keren richting hun auto, maar richten zich (ook) naar aanleiding van gedrag van aangevers (zoals het filmen van verdachten) weer op aangevers. De knuppel van verdachte wordt ondertussen overgepakt door medeverdachte. Dan komt het tot een geweldsuitbarsting waarbij verdachte [slachtoffer 2] slaat en vervolgens een trap geeft en medeverdachte met de knuppel tegen het lichaam en hoofd van [slachtoffer 1] slaat.
Feit 1: de schop tegen het gezicht en/of hoofd van [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden en het letsel dat verbalisanten waarnemen op de kin van [slachtoffer 2] vast dat verdachte op 20 juni 2024 in Utrecht hem tegen zijn gezicht heeft geschopt en hem daarbij op de kin/kaak heeft geraakt.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte daarmee heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden (primair), en zo nee, of hij heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (subsidiair).
Vrijspraak primair ten laste gelegde (poging doodslag)
Met de raadsvrouw en officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden. Verdachte zal dan ook van dat feit worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van het primair onder feit 1 ten laste gelegde feit, is van belang of verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever. Van vol opzet – willens en wetens handelen dat gericht is op de dood – is in deze zaak geen sprake. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zou komen te overlijden en deze kans ook bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Onder bepaalde omstandigheden kan het schoppen tegen het gezicht/hoofd de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat aangever als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang de aard en intensiteit en de hoeveelheid schoppen en de plaats waar aangever op het hoofd wordt geraakt. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat door de schop van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. De rechtbank kan op basis van het dossier wel vaststellen dat verdachte met aanzienlijke kracht heeft geschopt. Echter, blijkt onvoldoende dat met zodanige kracht is geschopt dat deze enkele schop de aanmerkelijke kans op de dood zou opleveren. Daarnaast is de plaats waarop aangever is geraakt (de kin/kaak), niet een plek die direct tot levensbedreigend zou kunnen leiden. Dat kan ook niet worden afgeleid uit (de aard van) het letsel dat na het incident bij [slachtoffer 2] is geconstateerd.
Bewezenverklaring subsidiair (poging tot zware mishandeling)
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is niet gebleken. Op grond van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat verdachte één keer tegen het gezicht van [slachtoffer 2] heeft geschopt. Op dat moment valt [slachtoffer 2] op de grond en dan duurt het ongeveer 15 seconden voordat hij weer opstaat. Direct na het opstaan wankelt hij en valt hij weer. De verbalisant die de beelden heeft bekeken beschrijft dat “
het lijkt alsof hij dronken is”. De rechtbank begrijpt dat de verbalisant bedoelt dat [slachtoffer 2] onvast ter been is en zichzelf niet goed overeind kan houden. [slachtoffer 2] grijpt dan ook nog naar zijn hoofd. Uit deze omstandigheden in samenhang bezien leidt de rechtbank af dat er (eenmaal) met kracht tegen het gezicht is geschopt.
Door aangever met kracht tegen het gezicht te schoppen bestond niet alleen in zijn algemeenheid, maar ook in dit specifieke geval, een aanmerkelijke kans dat er zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam en met kracht uitgevoerde geweldshandelingen tegen het hoofd kunnen ernstig letsel tot gevolg hebben.
Het op deze wijze schoppen door verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair:
op 20 juni 2024 te Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2] met kracht tegen het gezicht en hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 20 juni 2024 te Utrecht,
openlijk, te weten aan de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] een of meermalen:
- met een knuppel, tegen het hoofd en lichaam te slaan, en
- met een voorwerp, tegen het hoofd en lichaam te slaan, en
- tegen het hoofd en lichaam te slaan en schoppen, en
- tegen het lichaam te duwen, en
- bij de keel vast te pakken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen uit noodweer.
Op de beelden is te zien dat vanaf het begin over en weer wordt geduwd en getrokken. Verdachte slaat [slachtoffer 2] pas nadat [slachtoffer 2] met een voorwerp in zijn hand verdachte sloeg.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte bewust de knuppel uit de auto heeft meegenomen toen verdachte naar aangevers toe ging. Verder komen de geweldshandelingen met name van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte ging ook steeds op aangevers af, ook al had hij meermalen de mogelijkheid om weg te gaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Deze verdediging mag voorts de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden.
Als door of namens verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden.
De rechter moet vervolgens beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan.
Geen geslaagd beroep op noodweer
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben na een verkeersincident de confrontatie met aangevers opgezocht. Zij zijn naar aangevers toe gelopen, die hun auto 20 meter verderop hadden geparkeerd en nog bij hun auto stonden. Medeverdachte was kwaad en wilde verhaal halen. Verdachte wist dat en nam een knuppel uit de auto mee. Vervolgens liep hij met de knuppel achter de medeverdachte aan richting aangevers. Deze handelingen, in het bijzonder het meenemen van een wapen bij het benaderen van de aangevers, zijn naar de kern bezien aanvallend. Zij waren gericht op een confrontatie. Dit staat in principe aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg.
Uit de op zitting bekeken camerabeelden blijkt dat aangevers zich provocerend gedragen en ook zelf geweld gebruiken. Er wordt op meerdere momenten over en weer getrokken en geduwd door verdachte, medeverdachte en beide aangevers. Op de camerabeelden is te zien dat aangever [slachtoffer 2] op enig moment een slaande beweging maakt richting verdachte. Vervolgens duwt verdachte [slachtoffer 2] op de grond. Voor zover er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] , heeft verdachte die aanranding met de duw afgewend en was er geen noodzaak tot verdere toepassing van geweld. Daarna zet verdachte echter enkele stappen richting aangever en schopt hem tegen het gezicht. De rechtbank acht dit geweld voorts niet proportioneel.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Kwalificatie van de feiten
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De strekking van de betreffende strafbepalingen - te weten art. 141 Sr en art. 302 Sr – lopen weliswaar enigszins uiteen, maar niet dusdanig dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1, subsidiair en feit 2
de eendaadse samenloop van
poging tot zware mishandeling
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte, voor zover zijn handelen niet proportioneel was, hij heeft gehandeld uit noodweerexces. Daarvoor is vereist dat de overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een - door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding veroorzaakte - hevige gemoedsbeweging. Dat de verdachte heeft gesteld bij wijze van “actie-reactie, in paniek” te hebben gehandeld is daartoe onvoldoende.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep op noodweerexces wordt daarom verworpen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie, en daarnaast een taakstraf van 100 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder ze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Verdachte en medeverdachte hebben fors geweld toegepast op de slachtoffers met letsel tot gevolg. Verdachte heeft [slachtoffer 2] met kracht tegen zijn hoofd geschopt en medeverdachte heeft tijdens hetzelfde gevecht [slachtoffer 1] meermaals met een knuppel tegen zijn hoofd en lichaam geslagen. Hiermee hebben verdachten een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben lichamelijke en psychische gevolgen door het handelen van verdachten ondervonden. Daarnaast zorgen dit soort feiten voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Dit niet in de laatste plaats omdat dit openlijk op straat gebeurde.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 28 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet recent voor soortgelijke strafbare is veroordeeld. De rechtbank neemt dit niet in strafverhogende of strafmatigende zin mee.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 29 oktober 2024. Op maatschappelijk vlak komen er weinig zorgen naar voren. Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn voor een structureel probleem op het gebied van agressieregulatie, vindt de reclassering het volgen van een gedragsinterventie agressieregulatie geïndiceerd. Verdachte kan tijdens een training leren om risicosignalen te herkennen die aanleiding kunnen zijn voor gewelddadig gedrag en vaardigheden aanleren die nodig zijn om een nieuw geweldsdelict te voorkomen. Daarom adviseert de reclassering ook om bij een veroordeling een straf met een meldplicht en het volgen van een gedragsinterventie agressieregulatie op te leggen.
De strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten gaan voor een voltooide zware mishandeling door schoppen tegen het hoofd uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Bij een poging gaat daar in beginsel één derde vanaf, zodat een gevangenisstraf van 4 maanden als uitgangspunt geldt. Gelet op de aard en ernst van de door verdachte gepleegde feiten en gelet op de straffen die door andere rechtsprekende instanties voor soortgelijke feiten zijn opgelegd, acht de rechtbank dat uitgangspunt in beginsel passend. De rechtbank heeft echter ook oog voor de rol die aangevers in het geheel hebben gehad. Uit het dossier en in het bijzonder de camerabeelden blijkt dat aangevers zich op meerdere momenten ook provocerend hebben gedragen en ook geweld hebben gebruikt. De rechtbank weegt dit in strafverminderende zin mee.
Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en zal aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, met daarnaast nog een onvoorwaardelijke taakstraf. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat verdachte weer teruggaat naar de gevangenis.
De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (te weten 48 dagen), met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 100 uur.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf, naast de algemene voorwaarden, een meldplicht en het afronden van de gedragsinterventie agressieregulatie als bijzondere voorwaarden verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen, nu aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.514,21. Dit bedrag bestaat uit € 1.014,21 materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.780,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.280,- materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geheel kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging.
Subsidiair wordt de materiële schade betwist. Ook de immateriële schade wordt betwist. Er moet rekening worden gehouden met de eigen schuld van aangevers en er is geen sprake van gelijkwaardig letsel in vergelijking met de in de vordering aangehaalde uitspraken. Dit betekent dat de immateriële schade op zijn minst moet worden gematigd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in het geheel niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor een behandeling in het strafgeding. Dit nu een beoordeling van de vorderingen een onderzoek vergt naar de mate van medeschuld van de benadeelde partijen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen geheel niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen en bepalen dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor onder 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor onder 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van
de gevangenisstraf een gedeelte van 72 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij RN Advies&Toezichtunit 4 Midden-Noord, Zwarte Woud 2, 3524 SJ Utrecht (telefoonnummer 088-80 41101), en daarna zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* actief deelneemt aan de gedragsinterventie i-Respect of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt en verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. A.M.M. Lemmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.I. van Balkom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 20 juni 2024 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 2] met kracht tegen het gezicht en/of hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2024 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2] met kracht tegen het gezicht en/of hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op of omstreeks 20 juni 2024 te Utrecht, althans in Nederland, openlijk, te weten aan de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] een of meermalen:
- met een knuppel, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, en/of
- met een parfumflesje, althans een voorwerp, tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, en/of
- tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of schoppen, en/of
- tegen het lichaam te duwen, en/of
- bij de keel vast te pakken
en/of
een of meer goederen, te weten twee telefoons, door tegen de hand van [slachtoffer 2] te slaan, waardoor zijn telefoon op de grond viel en/of tegen de telefoons te slaan.
Bijlage II: Bewijsmiddelen [1]
De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 december 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2024 was ik samen met mijn broer [medeverdachte] op de [straat] in Utrecht. Ik heb toen iemand geslagen en een trap gegeven. Ik herken mijzelf en mijn broer op de beelden die in het dossier zitten en zijn uitgekeken.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , genummerd 240620-468-910, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op mij en mijn broer werd door twee personen geweld gebruikt op 20 juni 2024 op de [straat] in Utrecht. Ik heb hiervan pijn en letsel opgelopen. Mijn broer is genaamd [slachtoffer 1] . Ik hoorde dat twee jongens ons aanvielen en boos waren. Ik zag dat mijn broer aangevallen werd. Ik werd ook geslagen. Ik voelde iets tegen mijn been en mijn hoofd. Ik weet ook nog dat ik op de grond lag. [2]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , genummerd 240620-521-155, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2024 was ik samen met mijn broertje in Utrecht. Mannen begonnen ons direct te slaan. Ze sloegen mij met een stuk hout. Het stuk hout zag eruit als een knuppel. Hij was ongeveer 30 cm lang. Ik ben op mijn hoofd geslagen en in mijn nek geslagen. [3]
Een schriftelijk bescheid, te weten een fotoblad met beschrijving, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Fragment 1. Ik zie dat [medeverdachte] een van de slachtoffers (
de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1]) bij zijn keel vast heeft. [4]
Een schriftelijk bescheid, te weten een fotoblad met beschrijvingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 22 juni 2024 omstreeks 10.00 uur bekeek ik, verbalisant [verbalisant] , de beelden die betrekken hadden op de mishandeling gepleegd op 20 juni 2024.
Ik zie dat [verdachte] een langwerpig voorwerp in zijn handen heeft dat lijkt op een honkbalknuppel. Ik zie dat [medeverdachte] en [verdachte] , [slachtoffer 1] vasthouden en wegduwen.
Ik zie dat [verdachte] dreigend met de wapenstok naar [slachtoffer 1] loopt.
Ik zie dat [medeverdachte] [slachtoffer 1] een duw geeft.
Ik zie dat [medeverdachte] de knuppel afpakt van [verdachte] . Ik zie dat [medeverdachte] en [verdachte] zich agressief tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] richten doordat zij hen filmend achterna lopen.
Ik zie dat [medeverdachte] direct dreigend met de knuppel op [slachtoffer 1] afloopt en hem hiermee slaat op zijn flank. [verdachte] geeft [slachtoffer 2] een duw, deze
komt ten val. Terwijl [slachtoffer 2] op de grond ligt geeft [verdachte] hem een volle schop in zijn gezicht.
Ik zie dat [slachtoffer 2] knock out gaat en blijft liggen. Ik zie dat door de schop [slachtoffer 1] op [verdachte] afstormt. Ik zie dat [slachtoffer 1] en [medeverdachte] en [verdachte] in gevecht met elkaar zijn.
Ik zie dat [verdachte] , [slachtoffer 1] een stoot tegen zijn hoofd geeft.
Ik zie dat [medeverdachte] op [slachtoffer 1] afrent. Ik zie dat [medeverdachte] met de knuppel op [slachtoffer 1] afloopt en hem hiermee slaat.
Ik zie dat [medeverdachte] op [slachtoffer 1] in blijft slaan met de knuppel. Ik zie dat hij hem minstens 8 keer op zijn hoofd raakt. Ik zie dat [verdachte] zich mengt in dit gevecht en met iets in z’n hand op de rug van [slachtoffer 1] slaat.
Ik zie dat [slachtoffer 2] op hen afrent. Kennelijk om [slachtoffer 1] te bevrijden. Ik zie dat [verdachte] hem direct slaat met het voorwerp in zijn hand
Verdachte slaat weer met de knuppel op het hoofd van [slachtoffer 1] .
Ik zie dat [verdachte] op [slachtoffer 1] afloopt en hem een harde vuistslag geeft. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2024194721-16, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2024 kwam ik ter plaatse op de [straat] in Utrecht en zag ik dat [slachtoffer 2] bloed op zijn kin had. [6]

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 juni 2024, genummerd PL0900-2024194721, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 167. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 8.
3.Pagina 27 en 28.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten een fotoblad met beschrijving, pagina 108.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een fotoblad met beschrijvingen, pagina 115 t/m 140.
6.Pagina 41.