ECLI:NL:RBMNE:2024:7038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
483977 / HA RK 24-204
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard na weigering om voorafgaand aan zitting te beslissen op uitstelverzoek

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in de wrakingskamer, uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoeker, die mr. G. Konings had gewraakt, de behandelend rechter in de hoofdzaak. Verzoeker had op 12 november 2024 om aanhouding van de zaak verzocht, maar de rechter had hierop niet voorafgaand aan de zitting beslist. Verzoeker stelde dat hij recht had op een aanhoudingstermijn van vier weken in plaats van de toegewezen twee weken, en dat de rechter vooringenomen was omdat hij geen beslissing had genomen op het aanhoudingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet verplicht was om voorafgaand aan de zitting een beslissing te nemen en dat de uitleg van verzoeker over het procesreglement niet correct was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve redenen waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen was. Het wrakingsverzoek werd ongegrond verklaard, en de procedure in de hoofdzaak moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 483977 / HA RK 24-204
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 20 december 2024
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
(hierna: verzoeker),
gemachtigde: Stichting Juridisch Centrum.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 12 november 2024 mr. G. Konings gewraakt. Mr. Konings (hierna: de rechter) is de behandelend rechter in de zaak met het zaaknummer C/16/581420 / FT RK 24/951 (hierna: de hoofdzaak).
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 10 december 2024 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer. Alleen verzoeker is naar de zitting gekomen. De rechter heeft vooraf een schriftelijke reactie ingediend.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend om de volgende redenen. Op de zitting van 29 oktober 2024 is beslist dat de zaak werd aangehouden tot 12 november 2024. Verzoeker vindt echter dat hij recht had op een aanhoudingstermijn van niet twee, maar vier weken. Verzoeker had die termijn ook nodig om de stukken van de wederpartij door te kunnen nemen. Daarom heeft hij voorafgaand aan de zitting van 12 november 2024 om aanhouding van de zaak verzocht. Volgens verzoeker blijkt uit punt 2.1.4.11 van het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken (hierna: procesreglement) dat zijn aanhoudingsverzoek per definitie had moeten worden toegewezen. Omdat de rechter niet al voorafgaand aan de zitting een beslissing op het verzoek heeft genomen, heeft verzoeker het idee dat de rechter vooringenomen is.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Dit betekent dat hij het niet eens is met de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter dit uitgelegd. Op de zitting van 29 oktober 2024 werd verzoeker bijgestaan door een advocaat. De advocaat stemde op zitting namens verzoeker in met een laatste aanhouding van twee weken, tot 12 november 2024. Kort na de zitting is dit ook meegedeeld aan verzoeker zelf. De dag voor de zitting heeft verzoeker opnieuw om aanhouding verzocht. Dit schriftelijke verzoek is niet direct toegewezen. Daarna heeft verzoeker de rechter kort voor de zitting gewraakt.

3.De beoordeling

Het toetsingskader

3.1.
In artikel 36 Rv staat dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt dus in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Een rechter is partijdig als uit dat wat hij doet of zegt (of juist niet) blijkt dat hij een persoonlijke vooringenomenheid heeft tegenover een procespartij. Daarnaast kan een procespartij het idee hebben dat de rechter vooringenomen is, of hij kan daar bang voor zijn. In dat geval onderzoekt de wrakingskamer of dat objectief gerechtvaardigd is. Als dat zo is, lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
De rechter was niet verplicht om al voor de zitting een beslissing te nemen op het verzoek
3.3.
Uit de enkele omstandigheid dat de rechter voorafgaand aan de zitting nog geen beslissing had genomen op het aanhoudingsverzoek, blijkt geen vooringenomenheid. Voor de rechter bestaat geen verplichting om al voor de zitting een beslissing op een verzoek te nemen. Daarbij komt dat de formele beslissing op een aanhoudingsverzoek pas op zitting wordt genomen. Dat betekent dat deze grond van verzoeker geen reden is voor toewijzing van het wrakingsverzoek.
Het procesreglement geeft geen absoluut recht op aanhouding van de zaak
3.4.
Volgens verzoeker had de rechter het uitstelverzoek op grond van het procesreglement ‘ambtshalve’ moeten toewijzen. De wrakingskamer is van oordeel dat deze uitleg van het procesreglement niet juist is. In punt 2.1.4.11 van het procesreglement staat namelijk dat een door de verzoeker tijdig gedaan verzoek tot aanhouding van de behandeling
in beginselwordt gehonoreerd. Dat betekent dat de rechter ruimte heeft om een beslissing te nemen op basis van een belangenafweging. Uit de omstandigheid dat het aanhoudingsverzoek niet direct is toegewezen, blijkt daarom niet dat de rechter vooringenomen is of dat de vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen is, objectief gerechtvaardigd is.
Ook de beslissing dat de zaak twee weken werd aangehouden, levert geen wrakingsgrond op
3.5.
Tot slot vindt verzoeker dat de rechter vooringenomen is omdat de zaak niet voor vier, maar voor twee weken werd aangehouden. Ook dit is geen reden voor toewijzing van het wrakingsverzoek. Uit het proces-verbaal van de zitting van 29 oktober 2024 blijkt namelijk dat de toenmalige advocaat van verzoeker ermee heeft ingestemd dat de zaak voor twee weken werd aangehouden, dus tot 12 november 2024. Dit is ook kort na de zitting meegedeeld aan verzoeker zelf, toen duidelijk werd dat zijn advocaat zich had onttrokken. Daarbij komt dat verzoeker deze grond te laat (op 12 november 2024) bij de wrakingskamer heeft ingediend. Op grond van artikel 37 lid 1 en 3 Rv moet het wrakingsverzoek namelijk worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek berust aan verzoeker bekend zijn geworden. Ook om die reden kan het wrakingsverzoek niet op deze grond worden toegewezen.
Het wrakingsverzoek wordt ongegrond verklaard
3.6.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te sturen aan verzoeker, de rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/581420 / FT RK 24/951 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is genomen door mr. D. Wachter, voorzitter, en mr. S.M. Schothorst en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J. Broere, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.