Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in de wrakingskamer, uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoeker, die mr. G. Konings had gewraakt, de behandelend rechter in de hoofdzaak. Verzoeker had op 12 november 2024 om aanhouding van de zaak verzocht, maar de rechter had hierop niet voorafgaand aan de zitting beslist. Verzoeker stelde dat hij recht had op een aanhoudingstermijn van vier weken in plaats van de toegewezen twee weken, en dat de rechter vooringenomen was omdat hij geen beslissing had genomen op het aanhoudingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet verplicht was om voorafgaand aan de zitting een beslissing te nemen en dat de uitleg van verzoeker over het procesreglement niet correct was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve redenen waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen was. Het wrakingsverzoek werd ongegrond verklaard, en de procedure in de hoofdzaak moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.