ECLI:NL:RBMNE:2024:7037

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
16/202049-24 en 16/031568-24 (gev. ttz); 09/208352-21 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag, veroordeling voor poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging met noodweer verwerping

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2024, is de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 juni 2024 in Utrecht, waar de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met twee slachtoffers na een verkeersincident. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had proberen toe te brengen. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte en zijn medeverdachte de confrontatie zelf hadden opgezocht. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 140 uur. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat een beoordeling van hun claims een onderzoek naar hun medeschuld vereiste.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/202049-24 en 16/031568-24 (gev. ttz); 09/208352-21​​​​​​​ (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. S.K. Lanning-Stein en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.D.M. klein Selle, advocaat te Oisterwijk, alsmede [A] van Slachtofferhulp Nederland namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de zaak met parketnummer 16/202049-24
feit 1
primair:op 20 juni 2024 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door hem meermalen met een knuppel tegen het hoofd te slaan;
subsidiair:op 20 juni 2024 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meermalen met een knuppel tegen het hoofd en lichaam te slaan,
feit 2
op 20 juni 2024 in Utrecht openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
in de zaak met parketnummer 16/031568-24
op 27 januari 2024 in Utrecht opzettelijk opsporingsambtenaren [B] en/of [C ] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft beledigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte zich door het slaan met de knuppel tegen het hoofd van [slachtoffer 1] schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (zaak 16/202049-24 onder feit 1 primair), omdat onvoldoende uit het dossier volgt dat er een aanmerkelijke kans op de dood was door het slaan met de knuppel. Zij acht wel het in de zaak 16/202049-24 onder feit 1 subsidiair en feit 2 en het in de zaak 16/031568-24 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak van de in de zaak 16/202049-24 onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Daarnaast dient volgens de raadsvrouw vrijspraak te volgen voor het in de zaak 16/202049-24 onder feit 2 ten laste gelegde geweld tegen goederen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd in het gebruik van geweld tegen telefoons.
De standpunten van de raadsvrouw worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor de leesbaarheid van dit vonnis zijn de bewijsmiddelen voor deze feiten uitgewerkt en opgenomen in de bij dit vonnis gevoegde
bijlage II, en dienen op deze plaats als ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank acht het in de zaak 16/202049-24 onder feit 1 subsidiair en feit 2 en het in de zaak 16/031568-24 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen. Hieronder zal de rechtbank nader uitleggen hoe zij tot haar oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van zaak 16/202049-24
Wat is er gebeurd?
Op basis van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en in het bijzonder de camerabeelden, die ter terechtzitting zijn bekeken en besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 20 juni 2024 rijden aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun auto op de [straat] in Utrecht. Daar staat ook de auto van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Naar aanleiding van een verkeersincident parkeren aangevers hun auto op ongeveer 20 meter afstand van de auto van verdachten. Alle betrokkenen stappen dan uit. Verdachte is kwaad en wil verhaal gaan halen bij aangevers over wat er zojuist in het verkeer gebeurde. Hij loopt daarom naar aangevers toe, die op dat moment nog bij hun eigen auto staan. Medeverdachte pakt direct zijn knuppel uit zijn auto en loopt ook naar aangevers. Dan ontstaat er duw- en trekwerk over en weer. Daarna bewegen verdachte meerdere keren richting hun auto, maar richten ze zich (ook) naar aanleiding van gedrag van aangevers (zoals het filmen van verdachten) weer op aangevers. De knuppel van medeverdachte wordt ondertussen overgepakt door verdachte. Dan komt het tot een geweldsuitbarsting waarbij de medeverdachte [slachtoffer 2] slaat en vervolgens een trap tegen zijn gezicht geeft en waarbij verdachte meerdere malen met de knuppel tegen het lichaam en hoofd van [slachtoffer 1] slaat.
Feit 1: het slaan met een knuppel tegen het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer 1]
Zoals hiervoor overwogen stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 20 juni 2024 in Utrecht aangever [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd en zijn lichaam heeft geslagen met een knuppel. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte met die geweldshandelingen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden (primair) en zo nee, of hij heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (subsidiair).
Vrijspraak primair ten laste gelegde (poging doodslag)
Met de raadsvrouw en officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden. Verdachte zal dan ook van dat feit worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, een poging tot doodslag, is van belang of verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever. Van vol opzet – willens en wetens handelen dat gericht is op de dood – is in deze zaak geen sprake. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zou komen te overlijden en deze kans ook bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Onder bepaalde omstandigheden kan het met een knuppel tegen het hoofd slaan de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat een persoon als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang de aard en intensiteit van het slaan en de plaats waar het hoofd is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat door het slaan van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. De rechtbank kan op basis van het dossier wél vaststellen dat verdachte meermaals met enige kracht met de knuppel op het hoofd van aangever heeft geslagen. Echter, blijkt onvoldoende dat met zodanige kracht is geslagen dat dit de aanmerkelijke kans op de dood zou opleveren. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat aangever is geraakt op een plek die direct levensbedreigend zou kunnen zijn. Dat kan ook niet worden afgeleid uit (de aard van) het letsel dat na het incident bij [slachtoffer 1] is geconstateerd.
Bewezenverklaring subsidiair (poging tot zware mishandeling)
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is niet gebleken. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet, nu het handelen van verdachte geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept. Daarnaast kan het handelen van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm ook niet worden aangemerkt als op zwaar lichamelijk letsel gericht.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Op grond van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat verdachte meermalen met een knuppel tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen. Deze beelden zijn ook ter terechtzitting getoond. De rechtbank heeft een hard geluid gehoord op het moment dat verdachte met zijn knuppel het hoofd van aangever raakt. De verbalisant die de beelden heeft uitgekeken beschrijft dat als een geluid alsof er een hard houten voorwerp op iets hards slaat. Hieruit leidt de rechtbank af dat er (meermalen) met kracht is geslagen.
Door aangever meermalen met een knuppel met kracht tegen het hoofd te slaan bestond niet alleen in zijn algemeenheid, maar ook in dit specifieke geval, een aanmerkelijke kans dat er zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam en met kracht uitgevoerde geweldshandelingen tegen het hoofd kunnen ernstig letsel tot gevolg hebben.
Het op deze wijze slaan door verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
parketnummer 16/202049-24
feit 1, subsidiair:
op 20 juni 2024 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen met een knuppel tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:op 20 juni 2024 te Utrecht openlijk, te weten aan de [straat] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] een of meermalen:- met een knuppel tegen het hoofd en lichaam te slaan, en- met een voorwerp tegen het hoofd en lichaam te slaan, en- tegen het hoofd en lichaam te slaan en schoppen, en- tegen het lichaam te duwen, en- bij de keel vast te pakken;
parketnummer 16/031568-24
hij op 27 januari 2024 te Utrecht, opzettelijk [B] en [C ] , te weten twee opsporingsambtenaren bij de Politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: ''kankerzwervers'' en ''kankerneger'' en ''doe dan kankeridioten''.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Parketnummer 16/202049-24, feit 1 subsidiair en feit 2
6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte handelde uit noodweer.
Op de beelden is te zien dat vanaf het begin over en weer wordt geduwd en getrokken. Verdachte slaat [slachtoffer 1] pas in zijn zij nadat hij van achteren is aangevallen door [slachtoffer 2] en een klap tegen zijn hoofd heeft gekregen. Om een volgende klap te voorkomen heeft hij [slachtoffer 1] met de knuppel tegen zijn zij geslagen.
Verdachte heeft later [slachtoffer 1] ook met de knuppel tegen zijn hoofd geslagen, maar dit was ter verdediging van medeverdachte [medeverdachte] (zijn broer) tegen geweld van [slachtoffer 1] . Medeverdachte werd namelijk tegen zijn hoofd geslagen door [slachtoffer 1] waardoor medeverdachte begon te bloeden.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat medeverdachte [medeverdachte] bewust de knuppel uit de auto heeft meegenomen toen verdachte naar aangevers toe ging. Verder komen de geweldshandelingen op naam van verdachte. Verdachte ging ook steeds op aangevers af, ook al had hij meermalen de mogelijkheid om weg te gaan.
Ook heeft verdachte zich niet verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment dat hij [slachtoffer 1] met de knuppel sloeg. Verdachte brengt weliswaar naar voren dat hij daarvoor buiten beeld door [slachtoffer 2] is geslagen, maar voor zover daar al sprake van was, is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Deze verdediging mag voorts de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden.
Als door of namens verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden.
De rechter moet vervolgens beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan.
Geen geslaagd beroep op noodweer
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben na een verkeersincident bewust de confrontatie met aangevers opgezocht. Zij zijn naar aangevers toe gelopen, die inmiddels hun auto 20 meter verderop hadden geparkeerd en nog bij hun auto stonden. Verdachte was kwaad en wilde verhaal gaan halen. Medeverdachte [medeverdachte] nam een knuppel uit de auto mee toen hij naar de aangevers toe liep. Gelet op deze gedragingen van verdachten, hun bedoeling en op grond van de uiterlijke verschijningsvorm kunnen deze gedragingen naar de kern bezien worden aangemerkt als aanvallend en niet als verdedigend. Zij waren gericht op een confrontatie. Dit staat in principe aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg.
Dat overwegende, oordeelt de rechtbank verder nog als volgt. Dat na voornoemd zoeken van de confrontatie (en het aldus gericht zijn op aanval) alsnog een dusdanige situatie is ontstaan dat de aanvankelijk ontbrekende noodzaak tot verdediging is ontstaan, is de rechtbank op basis van de beelden en het dossier niet gebleken. Op het moment dat verdachte [slachtoffer 1] met de knuppel tegen het lichaam slaat, was er geen sprake van een noodweersituatie. Zelfs als er vanuit wordt gegaan dat [slachtoffer 1] precies buiten beeld verdachte op zijn achterhoofd heeft geslagen, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is die aanranding geëindigd toen [slachtoffer 1] daarna wegliep. Op de beelden is namelijk te zien dat verdachte slaande bewegingen richting [slachtoffer 1] maakt, terwijl [slachtoffer 1] achteruit wegloopt. Verdachte heeft aldus aanvallende handelingen verricht en niet verdedigende handelingen.
Ook op het moment dat verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen met een knuppel tegen het hoofd sloeg was er geen noodweersituatie. Uit de camerabeelden blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] (als eerste) een slaande beweging maakt richting [slachtoffer 1] , waarna [slachtoffer 1] meteen terugslaat. In deze situatie is geen sprake van een wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] door [slachtoffer 1] . Dit temeer nu [slachtoffer 1] meteen daarna wegloopt. Op het moment dat [slachtoffer 1] wegloopt, loopt en rent verdachte meters achter hem aan met de knuppel waarna hij meerdere slaande bewegingen in de richting van diens hoofd maakt. Verdachte heeft ook op dit moment dus geen verdedigende handelingen verricht, maar aanvallende.
Aan de inhoudelijke beoordeling of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan, komt de rechtbank dan ook niet toe.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Kwalificatie van de feiten
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 16/202049-24 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De strekking van de betreffende strafbepalingen - te weten art. 141 Sr en art. 302 Sr – lopen weliswaar enigszins uiteen, maar niet dusdanig dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
parketnummer 16/202049-24
feit 1, subsidiair en feit 2
de eendaadse samenloop van
poging tot zware mishandeling
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
parketnummer 16/031568-24
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

parketnummer 16/202049-24, feit 1 subsidiair en feit 2
Noodweerexces
De verdediging heeft ook een beroep gedaan op noodweerexces. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces, nu er op geen enkel moment sprake was van een noodweersituatie, zoals hiervoor onder 6.3 overwogen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en deelname aan de gedragsinterventie
I-respect, en daarnaast een taakstraf van 140 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien er een straf moet volgen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend is, gecombineerd met een voorwaardelijk deel als stok achter de deur met daaraan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering (meldplicht en gedragsinterventie I-respect). Het is voor verdachte van groot belang dat hij niet teruggaat naar de gevangenis, omdat hij dan zijn woning definitief kwijt raakt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder ze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan openlijke geweldpleging. Verdachte en medeverdachte hebben fors geweld toegepast op de slachtoffers met letsel tot gevolg. Verdachte heeft meermaals met een knuppel op het hoofd en lichaam van [slachtoffer 1] geslagen en [slachtoffer 2] is tegen zijn hoofd geschopt. Hiermee hebben verdachten een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben lichamelijke en psychische gevolgen door het handelen van verdachte ondervonden. Daarnaast zorgen dit soort feiten voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Dit niet in de laatste plaats omdat dit openlijk op straat gebeurde.
Verder heeft verdachte twee politieambtenaren beledigd. Verdachte heeft hiermee het respect en het gezag ten aanzien van ambtenaren die een publieke taak verrichten ondermijnd. Ook heeft hij hen in hun goede eer en naam aangetast. Politieambtenaren moeten onder normale omstandigheden hun werk kunnen doen zonder geconfronteerd te worden met beledigingen en gezag ondermijnende uitlatingen. Dat de beledigingen zijn gericht naar ambtenaren in functie, werkt strafverzwarend.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 27 november 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verdachte liep ook nog in een proeftijd wegens belediging van politieambtenaren. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 20 november 2024. Verdachte heeft zijn leven in praktische zin op orde. Nu verdachte eerder is veroordeeld voor agressiedelicten ziet de reclassering aanwijzingen voor problemen in de agressieregulatie. Daarom adviseren zij ook om bij een veroordeling een straf met een meldplicht en het volgen van de gedragsinterventie I-respect op te leggen. Verdachte toont ook motivatie om deze gedragsinterventie te volbrengen.
De strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten gaan voor een voltooide zware mishandeling waarbij gebruik is gemaakt van een wapen uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden. Bij een poging gaat daar in beginsel één derde vanaf, zodat een gevangenisstraf van ruim 4 maanden als uitgangspunt geldt. Gelet op de aard en ernst van de door verdachte gepleegde feiten en gelet op de straffen die door andere rechtsprekende instanties voor soortgelijke feiten zijn opgelegd, acht de rechtbank dat uitgangspunt in beginsel passend. De rechtbank heeft echter ook oog voor de rol die aangevers in het geheel hebben gehad. Uit het dossier en in het bijzonder de camerabeelden blijkt dat aangevers zich op meerdere momenten ook provocerend hebben gedragen en ook geweld hebben gebruikt. De rechtbank weegt dit in strafverminderende zin mee. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte zijn leven praktisch gezien op orde heeft en een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat verdachte zijn woning kwijt zou raken.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en zal aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, met daarnaast nog een onvoorwaardelijke taakstraf. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling van de rechtbank dat verdachte weer teruggaat naar de gevangenis.
De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (te weten 48 dagen), met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 140 uur.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf, naast de algemene voorwaarden, een meldplicht en het afronden van de gedragsinterventie I-respect als bijzondere voorwaarden verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen, nu aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.514,21. Dit bedrag bestaat uit € 1.014,21 materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte in de zaak met parketnummer 16/202049-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.780,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.280,- materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte in de zaak met parketnummer 16/202049-24 onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geheel kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder andere aangevoerd dat de benadeelde partijen herhaaldelijk de confrontatie met verdachten hebben opgezocht en dat niet eenvoudig is vast te stellen wat de mate van eigen schuld van de benadeelde partijen is. Om die reden moeten de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in het geheel niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor een behandeling in het strafgeding. Dit nu een beoordeling van de vorderingen een onderzoek vergt naar de mate van medeschuld van de benadeelde partijen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen geheel niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen en bepalen dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Den Haag van 4 december 2023 (parketnummer 09/208352-21​​​​​​​) is verdachte een taakstraf van 40 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 maanden voorwaardelijk opgelegd.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de volledige tenuitvoerlegging gevorderd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering tenuitvoerlegging ziet op de straffen die zijn opgelegd voor een aantal feiten, waaronder ook overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Dat zijn andersoortige feiten en daarom stelt de verdediging zich op het standpunt dat enkel de voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uur die ziet op feit 3 (belediging van een ambtenaar in functie) en feit 5 (belediging van een ambtenaar in functie) ten uitvoer moet worden gelegd en de vordering voor de rest moet worden afgewezen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen.
In dit geval zal de rechtbank daarom ook de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraffen (ter hoogte van in totaal 40 uren) gelasten. Dat deze taakstraf deels voor andersoortige feiten is opgelegd maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Gelet de aard van de misdrijven die in de onderhavige zaak bewezen zijn verklaard, zal de rechtbank niet de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gelasten. De ruzie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is weliswaar ontstaan naar aanleiding van een verkeersincident, maar (het besturen van) de auto heeft verder geen rol gespeeld. De rechtbank vindt het daarom niet passend om de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ten uitvoer te leggen.
De vordering tot tenuitvoerlegging wordt voor dat deel afgewezen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 55, 141, 266, 267 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het in de zaak met parketnummer 16/202049-24 onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 van parketnummer 16/202049-24 en het onder parketnummer 16/031568-24 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor onder 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor onder 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de
gevangenisstraf een gedeelte van 72 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij RN Advies&Toezichtunit 9 Zuid-West, Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH ’s-Gravenhage (telefoonnummer 088-8041301) en daarna zo vaak als de reclassering dit noodzakelijk acht en uiterlijk totdat de gedragsinterventie I-respect succesvol is afgerond;
* meewerkt aan de aanmelding voor de gedragsinterventie I-respect en vervolgens de bijeenkomsten volgt en de opdrachten volbrengt;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 140 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 70 dagen hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 09/208352-21
- gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de door de politierechter in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 4 december 2023 opgelegde voorwaardelijke taakstraf, te weten voor een gedeelte van 40 uren;
- wijst de vordering voor het overige af;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. A.M.M. Lemmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.I. van Balkom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
parketnummer 16/202049-24
feit 1:
hij op of omstreeks 20 juni 2024 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen met een knuppel, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2024 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen met een knuppel, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:hij op of omstreeks 20 juni 2024 te Utrecht, althans in Nederland, openlijk, te weten aan de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] een of meermalen:
- met een knuppel, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, en/of
- met een parfumflesje, althans een voorwerp, tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, en/of
- tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of schoppen, en/of
- tegen het lichaam te duwen, en/of
- bij de keel vast te pakken en/of
een of meer goederen, te weten twee telefoons, door tegen de hand van [slachtoffer 2] te slaan, waardoor zijn telefoon op de grond viel en/of tegen de telefoons te slaan;
parketnummer 16/031568-24hij op of omstreeks 27 januari 2024 te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk [B] en/of [C ] , te weten twee opsporingsambtenaren bij de Politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: ''kankerzwervers'' en/of ''kankerneger'' en/of ''doe dan kankeridioten'', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Bijlage II: Bewijsmiddelen
De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
parketnummer 16/202049-24
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 december 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2024 was ik samen met mijn broer [medeverdachte] op de [straat] in Utrecht. Ik heb toen meerdere malen met een knuppel geslagen. Ik herken mijzelf en mijn broer op de beelden die in het dossier zitten en op zitting zijn uitgekeken.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , genummerd 240620-468-910, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op mij en mijn broer werd door twee personen geweld gebruikt op 20 juni 2024 op de [straat] in Utrecht. Ik heb hiervan pijn en letsel opgelopen. Mijn broer is genaamd [slachtoffer 1] . Ik hoorde dat twee jongens ons aanvielen en boos waren. Ik zag dat mijn broer aangevallen werd. Ik werd ook geslagen. Ik voelde iets tegen mijn been en mijn hoofd. Ik weet ook nog dat ik op de grond lag. [2]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , genummerd 240620-521-155, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2024 was ik samen met mijn broertje in Utrecht. Mannen begonnen ons direct te slaan. Ze sloegen mij met een stuk hout. Het stuk hout zag eruit als een knuppel. Hij was ongeveer 30 cm lang. Ik ben op mijn hoofd geslagen en in mijn nek geslagen. [3]
Een schriftelijk bescheid, te weten een fotoblad met beschrijving, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Fragment 1. Ik zie dat [verdachte] een van de slachtoffers (
de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1]) bij zijn keel vast heeft.
Ik zie dat beide verdachten in beeld verschijnen. Namelijk [medeverdachte] en [verdachte] . Ik zie dat zij in een worsteling zijn met een van de slachtoffers. Ik zie en hoor dat [verdachte] meerdere malen met een knuppel op het hoofd en de romp van het slachtoffer slaat. Ik zie dat beiden verdachten in slaan op het slachtoffer. Ik zie dat verdachte [medeverdachte] een vierkant voorwerp in zijn handen heeft en met dit voorwerp hard op het lijf van het slachtoffer slaat. Ik hoor per slag dat er iets geraakt wordt. Het lijkt op een geluid dat een steen iets raakt. Ik zie dat verdachte [slachtoffer 1] met de knuppel op het hoofd van het slachtoffer slaat. Hierbij hoor ik het geluid alsof er een hard houten voorwerp op iets hards slaat. [4]
Een schriftelijk bescheid, te weten een fotoblad met beschrijvingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik bekeek de beelden die betrekken hadden op de mishandeling gepleegd op 20 juni 2024.
Ik zie dat [medeverdachte] een langwerpig voorwerp in zijn handen heeft dat lijkt op een honkbalknuppel. Ik zie dat [verdachte] en [medeverdachte] , [slachtoffer 1] vasthouden en wegduwen.
Ik zie dat [medeverdachte] dreigend met de wapenstok naar [slachtoffer 1] loopt.
Ik zie dat [verdachte] [slachtoffer 1] een duw geeft.
Ik zie dat [slachtoffer 2] ook in beeld komt en naar [verdachte] en [medeverdachte] loopt. Ik zie dat [slachtoffer 1] uit alle macht probeert om hen bij elkaar vandaan te halen.
Ik zie dat [slachtoffer 2] continu voorbij [slachtoffer 1] wil komen om bij [verdachte] en [medeverdachte] te komen. Ik zie dat het tijdelijk lukt dat zij uit elkaar gaan. Dit door de inspanning van [slachtoffer 1] . Ik zie dat [verdachte] de knuppel afpakt van [medeverdachte] . Ik zie dat [verdachte] en [medeverdachte] zich agressief tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] richten doordat zij hen filmend achterna lopen.
Ik zie dat [verdachte] direct dreigend met de knuppel op [slachtoffer 1] afloopt en hem hiermee slaat op zijn flank. [medeverdachte] geeft [slachtoffer 2] een duw, deze
komt ten val. Terwijl [slachtoffer 2] op de grond ligt geeft [medeverdachte] hem een volle schop in zijn gezicht.
Ik zie dat [slachtoffer 2] knock out gaat en blijft liggen. Ik zie dat door de schop [slachtoffer 1] op [medeverdachte] afstormt. Ik zie dat [slachtoffer 1] en [verdachte] en [medeverdachte] in gevecht met elkaar zijn.
Ik zie dat [medeverdachte] , [slachtoffer 1] een stoot tegen zijn hoofd geeft.
Ik zie dat [verdachte] op [slachtoffer 1] afrent. Ik zie dat [verdachte] met de knuppel op [slachtoffer 1] afloopt en hem hiermee slaat.
Ik zie dat [verdachte] op [slachtoffer 1] in blijft slaan met de knuppel. Ik zie dat hij hem minstens 8 keer op zijn hoofd raakt. Ik zie dat [medeverdachte] zich mengt in dit gevecht en met iets in z’n hand op de rug van [slachtoffer 1] slaat.
Ik zie dat [slachtoffer 2] op hen afrent. Kennelijk om [slachtoffer 1] te bevrijden. Ik zie dat [medeverdachte] hem direct slaat met het voorwerp in zijn hand
Verdachte slaat weer met de knuppel op het hoofd van [slachtoffer 1] .
Ik zie dat [medeverdachte] op [slachtoffer 1] afloopt en hem een harde vuistslag geeft. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2024194721-16, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2024 kwam ik ter plaatse op de [straat] in Utrecht en zag ik dat [slachtoffer 2] bloed op zijn kin had. [6]
parketnummer 16/031568-24
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 december 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [B] van 27 januari 2024, genummerd PL0900-2024028135-8, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 5-7,
opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 februari 2024, genummerd PL0900-2024028307;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [C ] van 27 januari 2024, genummerd PL0900-2024028198-2, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 14-16,
opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 februari 2024, genummerd PL0900-2024028307.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 juni 2024, genummerd PL0900-2024194721, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 167. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 8.
3.Pagina 27 en 28.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten een fotoblad met beschrijving, pagina 108 t/m 114.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een fotoblad met beschrijvingen, pagina 115 t/m 140.
6.Pagina 41.