ECLI:NL:RBMNE:2024:7010

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/16/575041 / HL ZA 24-135
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident inzagevordering in bewijsbeslag met betrekking tot een overeenkomst voor de bouw van een vaartuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een eerder gesloten overeenkomst tussen partijen voor de bouw van een vaartuig. De eiser, wonend in het Verenigd Koninkrijk, heeft een inzagevordering ingediend met betrekking tot documenten die onder bewijsbeslag rusten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een verband moet bestaan tussen de rechtsbetrekking die in het verzoekschrift tot het leggen van bewijsbeslag is gesteld en de rechtsbetrekking die in de inzagevordering wordt genoemd. De rechtbank oordeelt dat dit verband ontbreekt, waardoor de vordering van de eiser wordt afgewezen.

De eiser had eerder verlof gekregen om bewijsbeslag te leggen op documenten van de verweerders, naar aanleiding van vermoedens van vervalsing van bewijs in eerdere procedures. De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat voor toewijzing van de inzagevordering aan bepaalde eisen moet worden voldaan, waaronder het rechtmatig belang van de eiser bij de gevraagde inzage. De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een rechtmatig belang heeft bij inzage of afgifte van de documenten, wat ook een reden is voor de afwijzing van de vordering.

De rechtbank heeft de eiser bovendien veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 1.406,00. De zaak zal op 5 februari 2025 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/575041 / HL ZA 24-135
Vonnis in incident van 24 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] (Verenigd Koninkrijk),
eisende partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen:
[eiser],
advocaten: mrs. J.A.I. Verheul en F.R. Prins,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,

wonend in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen:
[verweerder sub 1],
2.
[verweerster sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
3.
[verweerster sub 3] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
4.
[verweerster sub 4] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
5.
[verweerster sub 5] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
6.
[verweerster sub 6] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
7.
[verweerster sub 7] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 4] ,
8.
[verweerster sub 8] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 5] ,
9.
[verweerster sub 9] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
10.
[verweerster sub 10] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
11.
[verweerster sub 11] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
12.
[verweerster sub 12] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
13.
[verweerster sub 13] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,

14.[verweerster sub 14] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
15.
[verweerster sub 15] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
16.
[verweerster sub 16] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 4] ,
hierna te noemen:
[verweerster sub 16],
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
verwerende partijen in het incident,
hierna samen te noemen:
[verweerder sub 1] c.s.,
advocaten: mrs. L.M. Noordzij en T.J. van Vugt.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 9 april 2024 met ook een incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv met producties 1 tot en met 44;
- de conclusie van antwoord in het incident met producties 1 tot en met 7;
- de akte overlegging producties 45 tot en met 67 van [eiser] ;
- de akte overlegging producties 68 en 69 van [eiser] ;
- de akte overlegging productie 8 van [verweerder sub 1] c.s.
1.2.
De mondelinge behandeling van dit incident heeft plaatsgevonden op 26 november 2024. [eiser] was digitaal aanwezig en werd bijgestaan door mrs. Verheul en Prins. Namens [verweerder sub 1] c.s. was [verweerder sub 1] met mr. Noordzij verschenen. De spreekaantekeningen die de advocaten hebben voorgelezen zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken is.
1.3.
De rechter heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat uiterlijk op 24 december 2025 vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van het geschil

2.1.
Partijen hebben op 18 maart 2018 een overeenkomst gesloten met betrekking tot een op maat te bouwen vaartuig. Die overeenkomst is aanleiding geweest voor verschillende juridische procedures. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 31 mei 2022 aan [eiser] verlof verleend om bewijsbeslag te leggen op verschillende documenten van [verweerder sub 1] c.s. In dit incident vordert [eiser] primair afschrift van en subsidiair inzage in deze documenten. De rechtbank zal de vordering afwijzen. Dat wordt hierna uitgelegd.

3.De beoordeling

Beoordelingskader artikel 843a Rv vordering
3.1.
Artikel 843a Rv strekt ertoe afschrift of inzage in bescheiden te verlenen die een andere partij tot zijn beschikking heeft. Voor toewijzing van de vordering moet voldaan zijn aan de volgende eisen. Het moet gaan om (i) bepaalde bescheiden, (ii) de partij die inzage of afschrift vordert moet daarbij rechtmatig belang hebben en (iii) de bescheiden moeten betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij de eiser of verzoeker partij is.
3.2.
De inzagevordering van [eiser] heeft betrekking op onder bewijsbeslag rustende bescheiden. De rechtbank is van oordeel dat in dat geval er een verband bestaan moet tussen de (grondslag van de) rechtsbetrekking die in het verzoekschrift tot het leggen van bewijsbeslag is gesteld en de in de inzagevordering vermelde rechtsbetrekking (zie ook ECLI:NL:GHARL:2021:6159, r.o. 6.11 en ECLI:NL:PHR:2022:1145, r.o. 3.38).
Verzoek tot het leggen van bewijsbeslag
3.3.
[eiser] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om bewijsbeslag te leggen. In het verzoekschrift staat dat het verzoek verband houdt met een instructie van deze rechtbank aan [verweerder sub 1] c.s. om bescheiden te overleggen in de procedure die uiteindelijk heeft geleid tot het vonnis van 11 oktober 2023 van deze rechtbank (hierna: de aansprakelijkheidsprocedure). Verder staat er in het verzoekschrift dat het bewijsbeslag nodig is (i) om te voorkomen dat opnieuw bewijs wordt vervalst (dat was aan de orde in een eerdere procedure die heeft geleid tot het vonnis van 23 oktober 2020 van de kantonrechter in Amsterdam, hierna: de ontbindingsprocedure), (ii) om een vergelijking te maken tussen het door [verweerder sub 1] c.s. overgelegde bewijs en het beslagen bewijs en (iii) om te kunnen onderbouwen dat het bedrag van € 600.000,00 niet in het vaartuig is gestoken. Op grond van wat er is gesteld in het verzoekschrift heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 31 mei 2022 verlof aan [eiser] verleend om het bewijsbeslag te leggen. Op 9 juni 2022 heeft [eiser] het bewijsbeslag gelegd.
De bodemprocedure die nu aanhangig is bij deze rechtbank
3.4.
In de bodemprocedure die nu aanhangig is in deze rechtbank vordert [eiser] schadevergoeding van ruim € 400.000 aan advocaatkosten die hij heeft gemaakt in de ontbindingsprocedure en de aansprakelijkheidsprocedure. Volgens [eiser] heeft [verweerder sub 1] c.s. in beide procedures misbruik gemaakt van het procesrecht door stellingen en verweren te voeren die gelet op de evidente ongegrondheid daarvan achterwege hadden behoren te blijven.
Geen verband tussen rechtsbetrekking uit verzoekschrift en inzagevordering
3.5.
De grondslag van de rechtsbetrekking die [eiser] in het verzoekschrift tot het leggen van bewijsbeslag heeft gesteld is niet hetzelfde en ligt niet in het verlengde van de rechtsbetrekking die ten grondslag ligt aan de inzagevordering. Het bewijsbeslag is gelegd in het kader van een procedure tot bestuurdersaansprakelijkheid en aansprakelijkheid van de moeder- en zustervennootschappen van [verweerster sub 16] . In deze procedure bestaat de rechtsbetrekking eruit dat [eiser] schadevergoeding vordert voor onrechtmatig procederen door [verweerder sub 1] c.s. onder meer in de ontbindingsprocedure waar alleen [verweerster sub 16] partij was. Niet eerder dan bij de dagvaarding van deze procedure heeft [eiser] zijn daadwerkelijk gemaakte proceskosten gevorderd. Beide rechtsbetrekkingen staan op zichzelf en houden geen (juridisch) verband met elkaar.
3.6.
De incidentele vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
Overwegingen ten overvloede - rechtmatig belang ontbreekt
3.7.
Daar komt nog bij dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een rechtmatig belang heeft bij inzage of afgifte van de documenten. Ook om die reden moet de vordering tot afgifte en inzage dus worden afgewezen.
3.8.
Voor de doelen genoemd in r.o. 3.3. heeft [eiser] geen afgifte of inzage nodig. In de aansprakelijkheidsprocedure bij deze rechtbank heeft [verweerder sub 1] niet kunnen onderbouwen dat hij het door [eiser] aan [verweerster sub 16] betaalde bedrag van € 600.000,00 in het vaartuig heeft gestoken. Uit het vonnis volgt namelijk dat slechts € 323.508,80 is onderbouwd. In de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter in Amsterdam is al duidelijk geworden dat sprake was van vervalst bewijs. Zowel in de dagvaarding als op de mondelinge behandeling heeft [eiser] zelf daarbij herhaaldelijk benadrukt dat het in rechte al is vastgesteld dat de stellingen van [verweerder sub 1] c.s. (in de door partijen gevoerde procedures) geen enkele feitelijke basis hebben.
3.9.
[eiser] heeft op de mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat er een ander doel voor hem is, namelijk weten wat er met zijn geld gebeurd is dat hij aan [verweerster sub 16] heeft betaald. De rechtbank kan zich voorstellen dat [eiser] dit graag wil weten. Maar voor dat doel is geen verlof tot het leggen van bewijsbeslag gevraagd en bovendien is er geen verband met wat [eiser] vordert in deze procedure, namelijk een schadevergoeding vanwege onrechtmatig procederen door [verweerder sub 1] c.s. Het (juridische) belang van [eiser] bij afschrift of inzage in de gevorderde documenten voor zijn vordering in deze procedure is dus niet aannemelijk geworden.
Proceskosten
3.10.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. Deze kosten worden begroot op € 1.228,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II) en € 178,00 aan nakosten (plus de vermeerdering zoals onder de beslissing vermeld).

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerder sub 1] c.s. begroot op € 1.406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen in dit vonnis voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 februari 2025 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.