ECLI:NL:RBMNE:2024:7008

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
11019430
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en tegenvordering wegens wanprestatie in een overeenkomst van aanneming van werk

In deze zaak heeft eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde] B.V., voor de betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 8.095,15. Eiser heeft vloeren gelegd en traprenovaties uitgevoerd voor gedaagde, die zich op het standpunt stelt dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd en daarom de facturen niet hoeft te betalen. Gedaagde heeft een tegenvordering ingediend van € 4.870,- wegens schade die eiser bij klanten zou hebben veroorzaakt. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 oktober 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde een deel van de facturen moet betalen, maar de tegenvordering is afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen concrete afspraken zijn gemaakt over betaling voor beschikbaarheidsdagen en dat eiser niet kan worden betaald voor dagen waarop hij geen werk heeft verricht. Ook de facturen voor de werkzaamheden bij de families [naam 2] en [naam 3] zijn afgewezen, omdat eiser verantwoordelijk is voor de tekortkomingen. Gedaagde is wel veroordeeld tot betaling van andere facturen die erkend zijn, en moet de proceskosten van eiser vergoeden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11019430 \ UC EXPL 24-2118 RvdM/62938
Vonnis van 4 december 2024
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [handelsnaam],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. Kouwenaar-de Coninck,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. Martin.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- de dagvaarding van 19 maart 2024 van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie van [gedaagde] ,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] ,
- de aanvullende productie van [gedaagde] .
1.2.
Op 22 oktober 2024 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij was [eiser] aanwezig met zijn gemachtigde mr. A. Kouwenaar-de Coninck. Namens [gedaagde] was de directeur van [gedaagde] de heer [naam 1] aanwezig, samen met haar gemachtigde, mr. G. Martin. Partijen hebben de vragen van de kantonrechter beantwoord en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Ten slotte heeft de kantonrechter partijen bepaald dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hadden een overeenkomst met elkaar gesloten op basis waarvan [eiser] vloeren heeft gelegd en traprenovaties heeft uitgevoerd. [eiser] wil dat [gedaagde] de nog openstaande facturen van in totaal € 8.095,15 betaalt. [gedaagde] vindt dat zij de facturen niet hoeft te betalen omdat de werkzaamheden niet of niet goed door [eiser] zijn verricht. Volgens [gedaagde] moet een deel van het openstaande bedrag worden verrekend met de schade die [eiser] bij de klanten heeft veroorzaakt. [gedaagde] heeft daarom een tegenvordering van € 4.870,- ingediend. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] een deel van de facturen moet betalen. De tegenvordering wordt afgewezen.

3.De achtergrond

3.1.
[eiser] en [gedaagde] werkten al langere tijd samen. [gedaagde] verkocht vloeren en schakelde [eiser] in voor het leggen van de vloeren bij de klanten. Wanneer een klant een vloer bestelde, nam [gedaagde] contact op met [eiser] . [eiser] werd vervolgens voor de klus ingepland en ontving van [gedaagde] een montagebon. Daarna leverde [gedaagde] alle materialen die [eiser] nodig had voor de klus. [gedaagde] bepaalde welke materialen nodig waren en die door [eiser] moesten worden gebruiken bij de uitvoering van de klus. [eiser] en [gedaagde] hadden afgesproken dat het dagtarief van [eiser] € 399,30 inclusief BTW was.
3.2.
[eiser] voerde ook traprenovaties uit bij klanten van [gedaagde] . De werkwijze voor de traprenovaties was bijna hetzelfde als voor het leggen van de vloeren, behalve dat [eiser] de materialen bij [gedaagde] ophaalde. [eiser] en [gedaagde] hadden afgesproken dat [eiser] € 484,00 inclusief BTW betaald kreeg voor het renoveren van een trap.
3.3.
De overeenkomst die [eiser] en [gedaagde] hadden gesloten, was een overeenkomst van aanneming van werk. [eiser] was niet in dienst van [gedaagde] en liet [gedaagde] steeds weten wanneer hij beschikbaar was voor klussen.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie
4.1.
De vordering van [eiser] op [gedaagde] is op te delen in vier onderdelen. Eerst wordt de factuur besproken die [eiser] heeft verstuurd voor de dagen waarop hij beschikbaar was voor klussen van [gedaagde] en die hij naar eigen zeggen voor en in opdracht van [gedaagde] heeft vrijgehouden en waarop hij dus geen andere werkzaamheden heeft kunnen verrichten (hierna: de beschikbaarheidsdagen). Vervolgens wordt ingegaan op de factuur voor de klus bij de familie [naam 2] . Daarna worden de werkzaamheden bij de familie [naam 3] besproken. Als laatst komen de facturen [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] en de vordering in reconventie aan bod.
[gedaagde] hoeft de factuur voor de beschikbaarheidsdagen niet te betalen
4.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] deze factuur niet hoeft te betalen. [eiser] en [gedaagde] werken namelijk op basis van een overeenkomst van aanneming van werk. Hier zijn partijen het ook over eens. In de wet is bepaald dat bij een overeenkomst van aanneming van werk, de aannemer wordt betaald voor het maken van een werk van stoffelijke aard. [1] Dit brengt met zich mee dat [eiser] in principe niet wordt betaald voor dagen waarop hij geen ‘werk van stoffelijke aard’ maakt. Als [eiser] dus voor de beschikbaarheidsdagen betaald wil, had hij dit met [gedaagde] af moeten spreken. De kantonrechter heeft niet kunnen vaststellen dat dit gebeurd is en motiveert dit als volgt.
4.3.
[eiser] heeft niet gemotiveerd dat hij concrete afspraken heeft gemaakt over een betaling op beschikbaarheidsdagen. Hij heeft alleen uitgelegd dat afspraken werden gemaakt over dagen waarop een klus zou worden ingepland, dat gebeurde meestal als hij op kantoor langs kwam om materiaal op te halen. Dan werd hem gevraagd wanneer hij kon en gaf hij dat door. Daarna werd hij, uitzonderingen daargelaten, altijd ingepland op de door hem opgegeven dagen. Als een klus uitviel, werd hij meestal op een vervangende klus ingepland. Van een concrete afspraak dat [eiser] ook werd door betaald wanneer hij geen werk uitvoerde, is niet gebleken. Tijdens de zitting heeft [eiser] nog gewezen op de Whatsapp-berichten met [naam 10] , oud-werknemer van [gedaagde] , waarin staat zijn dagen voor [gedaagde] blokte. Maar ook hieruit volgt niet dat [eiser] betaald zou krijgen als hij geen klus zou krijgen op de beschikbaarheidsdagen. Omdat onvoldoende is gesteld wordt aan de bewijslevering niet toegekomen.
4.4.
[eiser] en [gedaagde] hebben allebei verklaard dat het soms voorkwam dat een klus niet doorging en geen nieuwe klus werd ingepland. In die gevallen stuurde [eiser] geen factuur aan [gedaagde] en kreeg hij dus niet betaald voor de dag waarop hij beschikbaar was geweest maar geen werk had uitgevoerd. [eiser] heeft dus gedurende de samenwerking nooit betaald gekregen voor beschikbaarheidsdagen. Er zijn dus ook geen aanknopingspunten dat [eiser] mocht verwachten dat hij voor beschikbaarheidsdagen betaald zou krijgen.
4.5.
Ook uit de e-mails in de periode van 24 februari 2022 tot en met 27 mei 2022 waar [eiser] naar verwijst volgt niet dat [gedaagde] en [eiser] de afspraak hebben gemaakt dat [eiser] voor de beschikbaarheidsdagen betaald zou krijgen. Uit de e-mails, die verstuurd zijn nadat de verstandhouding tussen partijen scheuren begon te vertonen, kan hooguit worden opgemaakt dat [eiser] wil dat [gedaagde] hem betaalt voor de dagen waarop hij beschikbaar was. Dat [gedaagde] daar op enig moment mee akkoord is gegaan blijkt daar niet uit. Uit de mail van 19 mei 2022 volgt juist dat [gedaagde] niet akkoord gaat met de algemene voorwaarden voor traprenovatie, waaronder de voorwaarde dat betaald wordt als het werk niet kan worden uitgevoerd, en niet onder die voorwaarden met [eiser] wilde werken (zie hierna ook onder punt 4.6). [gedaagde] heeft vervolgens ook geen nieuwe opdrachten meer ingepland voor [eiser] .
[gedaagde] hoeft de factuur van [eiser] voor [naam 2] niet te betalen
4.6.
[eiser] vraagt om betaling van de factuur voor [naam 2] . Op 3 februari 2022 is [eiser] bij de familie [naam 2] langs geweest om in opdracht van [gedaagde] een trap te renoveren. [eiser] heeft de trap niet gerenoveerd omdat er nog lijmresten en stukken tapijt op de trap zaten. De trap voldeed niet aan de volgens [eiser] afgesproken opleverstatus, namelijk schoon en geschuurd, waardoor hij de trap niet kon renoveren in de afgesproken tijd. [eiser] is daarom weggegaan bij [naam 2] zonder de trap te renoveren. [eiser] heeft de dag wel in rekening gebracht bij [gedaagde] en beroept zich hierbij op de [.] (hierna: de algemene voorwaarden) die hij op 19 maart 2022 aan [gedaagde] heeft verstuurd. In de algemene voorwaarden is een bepaling opgenomen waarin staat dat [eiser] de geplande werktijd uitbetaald krijgt wanneer een traprenovatie gepland is, maar de trap niet door hem kan worden geplaatst. [2]
4.7.
[eiser] vraagt dus betaling van de uren die hij voor [gedaagde] beschikbaar is geweest maar geen werk heeft verricht. Zoals in punt 4.2 is besproken hoeft daar alleen voor te worden betaald als dat is afgesproken. Dat die afspraken in dit geval zijn gemaakt is niet aannemelijk geworden. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
4.8.
De algemene voorwaarden waar [eiser] zich op beroept, zijn gestuurd nádat [eiser] in opdracht van [gedaagde] bij [naam 2] langs is geweest op het hem opgedragen werk uit te voeren. De algemene voorwaarden zijn dus kennelijk bedoeld geweest om achteraf van toepassing te verklaren op de afspraak om bij [naam 2] de trap te renoveren. Dat kan alleen als [gedaagde] daarmee akkoord zou zijn gegaan, want overeenkomsten komen tot stand door een aanbod (in dit geval om werkzaamheden onder bepaalde voorwaarden te verrichten) en aanvaarding (de acceptatie van de voorwaarden). [gedaagde] is niet akkoord gegaan met de algemene voorwaarden (zie haar mail van 19 mei 2022), dus heeft er niet mee ingestemd dat voor deze klus betaald moet worden zonder dat er werkzaamheden zijn verricht.
4.9.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat de algemene voorwaarden een weergave zijn van de afspraken die volgen uit de wijze waarop partijen met elkaar samenwerkten, maar heeft dat niet anders onderbouwd dan met de stellingen die hiervoor in punt 4.3 al zijn besproken. Ook daaruit kan dus niet worden opgemaakt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de algemene voorwaarden.
[gedaagde] hoeft de factuur voor de werkzaamheden bij [naam 3] niet te betalen
4.10.
De volgende factuur waarvan [eiser] betaling vraagt, is de factuur voor de werkzaamheden bij [naam 3] . Op 17 september 2021 is [eiser] bij de familie [naam 3] geweest om in opdracht van [gedaagde] een vloer te leggen. [eiser] heeft de vloer met primer behandeld en vervolgens met egaline geëgaliseerd. Een aantal dagen daarna heeft [naam 3] contact opgenomen omdat er oneffenheden (gaten) waren ontstaan in de egaline. [eiser] is teruggegaan naar [naam 3] en heeft de egaline en de primer verwijderd. De uren die hem dit gekost heeft, heeft [eiser] in rekening gebracht op de factuur van 22 april 2022. Volgens [eiser] moeten deze uren voor rekening van [gedaagde] komen omdat hij, zo begrijpt de kantonrechter, in opdracht van [gedaagde] de schade moest herstellen die is veroorzaakt door de verkeerde primer die [gedaagde] heeft geleverd. [gedaagde] vindt dat zij de factuur niet hoeft te betalen omdat het gaat om uren die [eiser] heeft gemaakt om zijn eigen fout te herstellen en is afgesproken dat [eiser] daarvoor geen kosten in rekening zou brengen.
4.11.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de factuur voor de werkzaamheden bij [naam 3] niet hoeft te betalen omdat de uren die [eiser] nu betaald wil krijgen, zijn gemaakt om fouten waarvoor [eiser] verantwoordelijk is te herstellen. Deze uren zijn niet besteed aan het beoogde resultaat: een goede egaline ondergrond aanbrengen voor de te leggen vloer. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
4.12.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] een verkeerde primer voor het werk had aangeleverd. Volgens [eiser] is [gedaagde] daardoor verantwoordelijk voor het gebruik dat hij van de primer heeft gemaakt en de gevolgen die dat heeft gehad. [gedaagde] vindt dat [eiser] verantwoordelijk is voor het gebruik van de primer omdat hij als aannemer altijd moet toetsen welke materialen hij gebruikt. Wie verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gebruik van de primer kan echter in het midden blijven. [naam 11] , werknemer van de leverancier van de primer en egaline, heeft namelijk over het resultaat dat [eiser] heeft geleverd verklaard: ‘de klonten in de egaline zijn waarschijnlijk een gevolg van niet voldoende of met de juiste gereedschappen mengen. Het eindresultaat van een opeenstapeling van verkeerde keuzes is zichtbaar op de ontvangen foto’s. [naam 11] heeft zijn verklaring gebaseerd op de foto’s en de informatie van [naam 3] . Opdrachtgever [naam 3] heeft verklaard dat de primer over de vloer werd gegoten en daarna pas werd uitgerold waardoor dikke plakkaten ontstonden. Daarnaast bevatte de egaline brokken, grote bobbels, kraters en luchtbellen. Met beide verklaringen heeft [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] de primer op de verkeerde manier aangebracht en de egaline niet goed heeft gemengd. Deze verklaringen wegen zwaarder dan de verklaring van [eiser] dat hij wel op de goede manier heeft gehandeld. De kantonrechter gaat er dus van uit dat het resultaat dat [eiser] had opgeleverd ook bij gebruik van een juiste primer zou zijn veroorzaakt.
4.13.
Doordat [eiser] de primer niet goed heeft aangebracht en de egaline niet goed heeft gemengd, was de ondergrond niet egaal en kon er geen vloer gelegd worden. De primer en egaline moesten daarom weer verwijderd worden. Dat heeft [eiser] gedaan en daarna was de vloer bij [naam 3] weer terug in dezelfde staat als vóór de werkzaamheden van [eiser] : zonder primer, egaline en dus een kale vloer. [eiser] heeft dus niet het werk tot stand gebracht waarvoor hem opdracht was gegeven.
4.14.
De kosten die [eiser] nu vordert zien op het ongedaan maken van de schade die bij het uitvoeren van de opdracht tot het leggen van een vloer bij [naam 3] is ontstaan. [eiser] is aansprakelijk voor deze schade omdat de schade is ontstaan door een tekortkoming van [eiser] . [eiser] heeft namelijk de primer op de verkeerde manier aangebracht en de egaline niet op de juiste manier gemengd. Uit de wet volgt dat je de schade die ontstaat door een tekortkoming in de nakoming, moet worden vergoeden door de veroorzaker als die aan hem toe te rekenen is. [3] De uren die [eiser] heeft gemaakt om zijn eigen tekortkoming te herstellen, komen dus voor rekening van [eiser] . Niet gesteld of gebleken is dat partijen van deze bepaling zijn afgeweken en hebben afgesproken dat [eiser] wel voor de herstelwerkzaamheden zou worden betaald.
4.15.
De vordering van [eiser] voor uren die hij heeft gemaakt voor het verwijderen van de egaline en primer bij [naam 3] , wordt daarom afgewezen.
[gedaagde] moet de andere facturen wel betalen en heeft geen vordering op [eiser]
4.16.
Het laatste deel van de vordering van [eiser] bestaat uit de facturen voor het werk dat [eiser] heeft verricht bij [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] erkend dat [eiser] de werkzaamheden heeft uitgevoerd en de facturen nog niet zijn betaald. [gedaagde] moet deze facturen dus nog betalen, tenzij haar verweer slaagt dat de facturen moeten worden verrekend met de schade die door [eiser] is veroorzaakt. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] bij [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] schade veroorzaakt door de trappen niet goed te monteren en renoveren. Daarnaast moest [gedaagde] iemand anders inschakelen om de trap bij [naam 2] te renoveren. De kosten hiervoor zijn in totaal € 4.870,-.
4.17.
De kantonrechter is van oordeel dat het verrekeningsverweer van [gedaagde] niet slaagt. [eiser] is namelijk niet in verzuim voor de schade die is ontstaan bij [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] . Verzuim treedt in wanneer een schriftelijke ingebrekestelling is gestuurd of wanneer nakoming blijvend onmogelijk is. [4] [gedaagde] heeft aan [eiser] geen schriftelijke ingebrekestelling gestuurd. Daarnaast is nakoming door [eiser] niet blijvend onmogelijk. De trappen bij [naam 2] , [naam 14] , [naam 13] en [naam 12] konden nog worden gerepareerd en gerenoveerd. Volgens [gedaagde] kan uit de opmerkingen van [eiser] worden afgeleid dat nakoming voor [eiser] onmogelijk was of dat hij niet meer wilde nakomen. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. [eiser] heeft alleen gezegd dat de trap niet goed was voorbereid en dat hij voor de renovatie meer tijd nodig heeft. [eiser] heeft niet gezegd dat nakomen voor hem niet mogelijk is of dat hij niet meer wil nakomen.
4.18.
Omdat het verrekeningsverweer niet slaagt, betekent dat dat [gedaagde] de facturen voor [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] van in totaal € 2.465,38 gewoon aan [eiser] moet betalen.
4.19.
De vordering in reconventie van [gedaagde] wordt afgewezen. [gedaagde] vordert namelijk een schadevergoeding € 4.870,- vanwege de wanprestatie van [eiser] bij [naam 2] , [naam 14] , [naam 13] en [naam 12] . Zoals hiervoor besproken is [eiser] niet in verzuim en dat is wel vereist.
Conclusie
4.20.
[gedaagde] moet [eiser] in totaal € 2.465,38 betalen voor de facturen voor [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] .
[gedaagde] moet de wettelijke handelsrente over de verschuldigde facturen betalen
4.21.
[eiser] heeft wettelijke handelsrente gevorderd over de hoofdsom. Deze rente vordert hij vanaf 24 juli 2023. De kantonrechter zal de in artikel 6:119a BW bedoelde wettelijke handelsrente toewijzen zoals vermeld onder de beslissing. Aan alle in artikel 6:119a BW genoemde voorwaarden is namelijk voldaan.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
4.22.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De vordering van € 505,95 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 369,81 bij € 2.465,38 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 369,81 toe.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen
4.23.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kosten worden voor de eis in conventie en in reconventie apart berekend.
4.24.
De proceskosten van [eiser] worden in conventie begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.140,37
4.25.
De kosten van [eiser] in reconventie bestaan alleen uit salaris. Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie inhoudelijk met elkaar samenhangen, kent de kantonrechter een halve punt toe voor het processtuk in reconventie en een halve punt voor de aanwezigheid op de mondelinge behandeling. Het salaris wordt daarom begroot op € 339,00 (2 x 0,5 punten x € 339,00).
4.26.
De wettelijke rente die [eiser] over de proceskosten heeft gevorderd, wordt toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.
De beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
4.27.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door [eiser] . Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.835,19, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 2.465,38, met ingang van 24 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten een bedrag van € 1.140,37 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten een bedrag van € 339,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in conventie en in reconventie
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.D.M. Osinga en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:750 Burgerlijk Wetboek.
2.Laatste bepaling in de [.] uit de mail van 19 maart 2022.
3.Zie artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek.
4.Zie artikel 6:81, 82 en 83 Burgerlijk Wetboek.