ECLI:NL:RBMNE:2024:7004

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
11138889
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst en terugbetaling aanbetaling bij niet-levering van een boot

In deze zaak heeft eiser in augustus 2022 een koopovereenkomst gesloten met gedaagde voor de levering van een boot, met een totale koopsom van € 30.335,00. Eiser heeft twee deelbetalingen gedaan, in totaal € 18.201,00, maar de boot is nooit geleverd. Gedaagde beroept zich op overmacht, omdat zij afhankelijk is van leveranties uit Turkije en problemen heeft ondervonden met de Turkse producent. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser toegewezen en gedaagde veroordeeld tot terugbetaling van het betaalde bedrag, evenals de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat de overeenkomst op 7 mei 2024 is ontbonden. Gedaagde is in verzuim geraakt en moet de aanbetaling terugbetalen, evenals de kosten die eiser heeft gemaakt voor het leggen van beslag en de buitengerechtelijke incassokosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11138889 \ UC EXPL 24-3764
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: R.B.R. de Planque,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van de zijde van [eiser] ;
- de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde] ;
- de akte wijziging eis van de zijde van [eiser] ;
- de akte uitlaten van de zijde van [eiser] .
1.2.
Op 10 december 2024 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij waren aan de zijde van [eiser] , [eiser] zelf, zijn vrouw en zijn gemachtigde, R.B.R. de Planque, aanwezig. Aan de zijde van [gedaagde] is niemand verschenen. [eiser] heeft de vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] heeft in augustus 2022 met [gedaagde] een koopovereenkomst ten aanzien van een boot gesloten. De overeengekomen koopsom bedroeg € 30.335,00 inclusief btw. [eiser] heeft twee deelbetalingen verricht, van in totaal € 18.201,00 inclusief btw. De boot zou op grond van de overeenkomst geleverd worden ‘op of omstreeks’ eind maart 2023. [eiser] heeft de boot nooit geleverd gekregen en wil het door haar betaalde bedrag terug.
2.2.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij niet hoeft te betalen, omdat zij als gevolg van overmacht niet in staat is geweest de boot te leveren.
2.3.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] toe en veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure.

3.De verdere beoordeling

[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting
3.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben afgesproken dat [gedaagde] de boot op of omstreeks eind maart 2023 zou leveren. [gedaagde] heeft de boot binnen die termijn (en ook nadien) niet geleverd en is daarmee tekortgeschoten in haar verplichting.
De overeenkomst is ontbonden
3.2.
In de wet [1] is bepaald dat elke tekortkoming van een partij (in dit geval [gedaagde] ) de andere partij (in dit geval [eiser] ) de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden. Is nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk dan is ontbinding pas mogelijk als de schuldenaar ( [gedaagde] ) in verzuim is.
3.3.
[gedaagde] stelt dat sprake is van overmacht, op grond waarvan zij niet in staat is te leveren. Zij stelt daartoe dat zij afhankelijk is van leveranties van materiaal (rompen van boten) uit Turkije en dat er sinds januari/februari 2023 leverings- en kwaliteitsproblemen zijn met de Turkse producent. Op grond van de algemene voorwaarden worden dergelijke problemen aangemerkt als overmacht. Als wordt uitgegaan van de juistheid van deze stelling, dan heeft dit (minst genomen) een tijdelijke onmogelijkheid van [gedaagde] om de boot te leveren tot gevolg en is ontbinding mogelijk zonder dat [gedaagde] in verzuim is geraakt.
3.4.
[eiser] heeft echter betwist dat sprake is van overmacht. [gedaagde] heeft haar stelling dat sprake is van overmacht niet onderbouwd. Gelet op de betwisting door [eiser] heeft dit tot gevolg dat de kantonrechter [gedaagde] niet toe zal laten tot het leveren van bewijs van haar stelling dat sprake is van overmacht, noch afgezien van de omstandigheid dat dit bewijs haar niet kan helpen, gelet op wat is overwogen in de vorige alinea. Aangezien het beroep op overmacht niet slaagt, moet worden aangenomen dat niet sprake is van een tijdelijke of blijvende onmogelijkheid van [gedaagde] om na te komen en moet sprake zijn van verzuim om de overeenkomst te kunnen ontbinden.
3.5.
Verzuim kan, onder andere, zonder ingebrekestelling plaatsvinden, wanneer een zogenaamde ‘fatale termijn’ is afgesproken. Dat is het geval als er een voor nakoming bepaalde termijn verstrijkt zonder dat wordt nagekomen. Zo’n termijn moet dan wel “voldoende bepaald” zijn. De kantonrechter is van oordeel dat de afspraak dat de boot “op of omstreeks eind maart” moet worden geleverd niet voldoende bepaald is om te weten wanneer [gedaagde] te laat is. “Omstreeks eind maart” impliceert immers dat levering begin april ook nog tijdig is. Door het enkele verstrijken van de termijn is [gedaagde] daarom niet in verzuim geraakt. Op 5 april 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht dat de levering vertraagd was met acht weken. Vervolgens heeft [gedaagde] [eiser] meerdere keren geïnformeerd dat zij de levering moest uitstellen. Uit de e-mail van 4 oktober 2023 blijkt dat partijen vervolgens zijn overeengekomen dat de boot wordt geleverd zodra deze klaar is en dat [gedaagde] bereid is de boot vervolgens voor [eiser] op te slaan tot de boot in maart 2024 kan worden opgehaald/geleverd. Op 26 maart 2024 bericht [gedaagde] wederom dat er sprake is van vertraging en dat zij die week zal laten weten wat de stand van zaken is. Dit gebeurt niet en levering van de boot in de maand maart 2024 blijft uit. Hoewel duidelijk is dat [gedaagde] weer de afspraken niet nakomt, is ook deze termijn – waarbij juridische levering plaatsvindt “zodra de boot klaar is” – niet voldoende bepaald om verzuim te laten intreden. Op 22 april 2024 stelt [eiser] nog een termijn om de boot alsnog binnen 14 dagen te leveren. Wederom wordt niet geleverd. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] met de brief van 22 april 2024 een laatste (redelijke) termijn heeft gesteld aan [gedaagde] om alsnog na te komen en dat [gedaagde] met het verstrijken van die termijn in verzuim is. Dat betekent dat verzuim is ingetreden per 7 mei 2024 en dat de overeenkomst vanaf dat moment kon worden ontbonden.
3.6.
Bij e-mail van 7 mei 2024 is de overeenkomst namens [eiser] ontbonden.
[gedaagde] moet de aanbetaling terugbetalen
3.7.
Uit de wet [2] volgt dat partijen na ontbinding de gemaakte afspraken niet meer hoeven na te komen en dat wel nagekomen afspraken ongedaan gemaakt moeten worden. Dat betekent dat [gedaagde] het bedrag dat [eiser] heeft betaald - € 18.201,00 – moet terugbetalen.
[gedaagde] is in verzuim ten aanzien van haar verbintenis tot terugbetaling
3.8.
Bij e-mail van 7 mei 2024 is [gedaagde] namens [eiser] een termijn gegeven van vijf dagen na 7 mei 2024 om het door [eiser] betaalde bedrag van € 18.201,00 terug te betalen. [gedaagde] heeft dat niet gedaan en is daarom op 13 mei 2024 in verzuim geraakt.
[gedaagde] moet de beslagkosten betalen
3.9.
[eiser] heeft met verlof van de rechtbank Noord-Nederland, afgegeven op 22 mei 2024, op 23 mei 2024 en 29 mei 2024 conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V.. [eiser] vordert betaling van de kosten die verband houden met het leggen van deze conservatoire beslagen, waaronder begrepen de kosten voor overbetekening van de beslagen en de kosten voor betekening van de dagvaarding aan ABN AMRO Bank N.V.. In artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat de kosten van het beslag van de beslagene teruggevorderd kunnen worden, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Gelet op wat hiervoor is overwogen en geoordeeld – dat [gedaagde] in verzuim is geraakt ten aanzien van de verbintenis tot terugbetaling van de aanbetaling – en de omvang van de toe te wijzen bedragen, acht de kantonrechter het beslag niet onnodig of onrechtmatig.
3.10.
[eiser] heeft de kosten van beslag onderbouwd met de stukken van de deurwaarder. Het gevorderde bedrag van € 1.086,98 (inclusief € 314,00) griffierecht zal als niet weersproken worden toegewezen. Daarnaast is [gedaagde] gehouden een vergoeding te betalen voor het salaris van de gemachtigde van [eiser] . Bij het bepalen van de hoogte van dit salaris wordt uitgegaan van het liquidatietarief kanton. Uitgaande van de toegewezen hoofdsom bedraagt dat tarief € 406,00 per punt. Voor het indienen van het verzoekschrift tot het leggen van beslag wordt één punt toegewezen. Aan salaris gemachtigde voor de beslagrekesten zal dan ook € 406,00 toegewezen worden. Aan beslagkosten zal in totaal een bedrag van € 1.492,00 worden toegewezen.
[gedaagde] moet buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.11.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. [eiser] heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat [eiser] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 1.157,98 toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen
3.12.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht [3]
392,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.474,97
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.13.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door [eiser] . Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart voor recht dat de in augustus 2022 gesloten koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] ten aanzien van de [naam] boot op 7 mei 2024 is ontbonden;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 18.201,00;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.157,98 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.492,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 31 mei 2024 (de dag van de dagvaarding) tot de dag van volledige betaling,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.474,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten van € 132,00 als deze niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan;
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.
44556

Voetnoten

1.Artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 6:271 BW.
3.Op grond van artikel 11 Wet griffierechten burgerlijke zaken is het griffierecht dat verschuldigd was bij het indienen van het beslagrekest in mindering gebracht op het griffierecht in de hoofdzaak.