ECLI:NL:RBMNE:2024:7001

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/16/585152 / FO RK 24-1453
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voogdij en uithuisplaatsing van kinderen met Bahreinse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland (GI) om voogdij over twee minderjarige kinderen, geboren in Iran, en om toestemming voor hun uithuisplaatsing naar Bahrein. De kinderen staan sinds 23 februari 2024 onder toezicht van de GI en zijn met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De ouders, die samen het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefenen, zijn het gedeeltelijk eens met het verzoek van de GI, maar niet met de voogdij. De rechtbank heeft de situatie van de ouders en hun vermogen om het gezag uit te oefenen beoordeeld. De rechtbank concludeert dat, hoewel de ouders hulp nodig hebben, het voor hen niet onmogelijk is om het gezag uit te oefenen. De rechtbank wijst het verzoek om voogdij af, maar verleent wel een machtiging tot uithuisplaatsing, gericht op de reis van de kinderen naar Bahrein en hun verblijf daar bij de moeder en de families van beide ouders. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij in Bahrein opgroeien, omringd door familie, en verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zodat de moeder begin januari 2025 met de kinderen kan vertrekken. De beslissing is openbaar uitgesproken door kinderrechter mr. G.L.M. Urbanus.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/585152 / FO RK 24-1453
Beschikking van 20 december 2024
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN NEDERLAND,
gevestigd te [.] ,
verzoekster,
hierna te noemen de GI,
over de kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedatum 1] 2018,
(roepnaam [minderjarige 1 (roepnaam)] )
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedatum 2] 2016,
(roepnaam [minderjarige 2 (roepnaam)] ).
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres, en feitelijk verblijvend op een ander geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
[belanghebbende 2],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de GI (met bijlagen), binnengekomen op 4 december 2024;
  • de e-mail van de GI van 5 december 2024.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 13 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [A] , [B] en [C] namens de GI,
  • [D] namens de Raad voor de Kinderbescherming,
  • via een digitale verbinding (via Teams) waren de ouders aanwezig, ieder vanaf een andere locatie,
  • A. Baban als tolk voor de ouders.
2. Waar de procedure over gaat
2.1.
De ouders hebben samen het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2.
De ouders en de kinderen hebben de Bahreinse nationaliteit.
2.3.
De kinderen staan sinds 23 februari 2024 onder toezicht van de GI. Hierdoor hebben de kinderen een gezinsvoogd, ook wel een jeugdbeschermer genoemd. De ondertoezichtstelling van de kinderen is verlengd en loopt nu tot 17 mei 2025.
2.4.
Sinds 23 februari 2024 zijn de kinderen met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna telkens verlengd, de laatste keer tot 17 mei 2025
.
2.5.
De kinderen verblijven vanaf omstreeks maart 2024 in het huidige gezinshuis.
2.6.
De GI verzoekt:
  • als voogd te worden benoemd over de kinderen,
  • toestemming te verlenen om de kinderen in het buitenland te laten wonen,
  • als dat niet kan, een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing om de kinderen in het netwerk te plaatsen in het buitenland.
2.7.
De ouders zijn het er gedeeltelijk mee eens. Zij zijn het erover eens dat de moeder met de kinderen naar Bahrein terug zal gaan. Zij zijn het niet eens met de verzochte voogdij.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen die bedoeld is om de moeder met de kinderen te laten terugkeren naar Bahrein en daar samen met haar familie of vaders familie te gaan wonen.
Voogdij
3.2.
De rechtbank zal het verzoek van de GI over de voogdij afwijzen. Dit betekent dat de ouders het ouderlijk gezag over de kinderen zullen blijven uitoefenen. De rechtbank legt deze beslissing hieronder uit.
3.3.
Volgens de GI is het voor de ouders tijdelijk onmogelijk om het gezag uit te oefenen zoals bedoeld in artikel 1:253r Burgerlijk Wetboek, en daarom vindt de GI dat zij tijdelijk als voogd het gezag over de kinderen moet uitoefenen. Maar de rechtbank is het daar niet mee eens. De rechtbank vindt dat de reden die de GI noemt, namelijk dat het ouders niet gaat lukken om de juiste beslissingen te nemen rondom het vertrek van de kinderen naar Bahrein, niet betekent dat het voor hen tijdelijk onmogelijk is om het gezag uit te oefenen. Met andere woorden: dat de ouders de verkeerde gezagsbeslissingen zouden nemen, zoals de GI denkt, betekent nog niet dat ze helemaal geen gezagsbeslissingen kunnen nemen.
3.4.
De rechtbank ziet wel dat de vader wisselend is of hij toestemming verleent voor het vertrek van de kinderen naar Bahrein. Ook leest de rechtbank dat de vader volgens de GI drugs gebruikt. Maar dit maakt nog niet dat het onmogelijk voor hem is om het gezag uit te oefenen of dat hij niet kan beslissen over het vertrek van de kinderen naar Bahrein. Bij die beslissing en de stappen die genomen moeten worden kan de GI als jeugdbeschermer de ouders begeleiden en waar nodig bepaalde zaken voor ze regelen. Daar is de ondertoezichtstelling juist ook voor bedoeld.
3.5.
Daarnaast ziet de rechtbank dat de moeder erg gericht is op de vader en dat ze het moeilijk vindt om iets anders te beslissen dan hij, maar het is niet zo dat dat voor haar onmogelijk is. Het is onduidelijk op welk verstandelijke niveau zij functioneert. Het is in elk geval duidelijk dat zij wel hulp nodig heeft bij het uitoefenen van het gezag. Daarvoor is er de ondertoezichtstelling.
Uithuisplaatsing in Bahrein
3.6.
De kinderrechter wijst het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen toe. De uithuisplaatsing is gericht op de reis van de kinderen samen met de moeder naar Bahrein en het aansluitende verblijf in Bahrein bij de moeder en de families van de vader en de moeder.
3.7.
Beide ouders willen namelijk dat de moeder met de kinderen terug gaat naar Bahrein. De GI heeft deze mogelijkheid onderzocht en is het met ze eens dat dat het beste is voor de kinderen.
De kinderrechter vindt dit ook beter voor de kinderen. De vader is uit Bahrein gevlucht uit vrees voor vervolging in Bahrein. Dat hebben de ouders op de zitting bevestigd. De GI heeft op de zitting verteld dat de moeder andere politieke opvattingen heeft en niet bang hoeft te zijn voor vervolging in Bahrein. De familie van de vader in Bahrein wil ook de verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De GI heeft veel contact met de familie van de vader, en met name met zijn zus en zijn broer. De vader heeft bevestigd dat zijn broer heeft gezegd dat hij voor de moeder en de kinderen zal zorgen als zij in Bahrein verblijven. De moeder wil zelf graag terug naar Bahrein om daar met de kinderen deels bij haar familie en deels bij de familie van de vader te wonen. Zij voelt zich niet veilig in Nederland. Beide ouders vinden het erg belangrijk dat hun kinderen verder opgroeien in Bahrein en niet in Europa. De kinderrechter is er voldoende gerust op dat de moeder en de kinderen goed zullen worden opgevangen door de families in Bahrein en daar op een veilige manier verder kunnen leven. Voor [minderjarige 1 (roepnaam)] en [minderjarige 2 (roepnaam)] vindt de kinderrechter het heel belangrijk dat de moeder verwacht dat ze zich in Bahrein weer veilig zal voelen. Dat maakt namelijk de kans groter dat de kinderen goed bij haar kunnen opgroeien. Verder vindt de kinderrechter het goed en belangrijk voor de kinderen en dat zij in Bahrein omringd zullen worden door hun families. Dat zij daar in de nabijheid van hun moeder en verdere familieleden kunnen opgroeien vindt de kinderrechter een betere situatie dan het perspectief van verder opgroeien in een gezinshuis in Nederland met weinig contact met hun ouders.
3.8.
Deze uithuisplaatsing betekent ook dat de kinderrechter impliciet toestemming verleent de kinderen in het buitenland te plaatsen. Artikel 1:306 Burgerlijk Wetboek is op zich niet rechtstreeks van toepassing, omdat de GI niet met de voogdij wordt belast. De kinderrechter vindt het in de lijn van dit artikel passen deze gronden te toetsen. Zoals hierboven genoemd vindt de kinderrechter het wenselijk voor de kinderen dat zij met de moeder vertrekken naar Bahrein en daar met de moeder bij de families van de ouders verblijven.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kinderrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De kinderrechter verklaart haar beslissing uitvoerbaar bij voorraad omdat zij het noodzakelijk vindt dat de moeder begin januari 2025 samen met de kinderen naar Bahrein kan vertrekken, zelfs als er hoger beroep zou worden ingesteld tegen deze beschikking. De kinderrechter vindt dit noodzakelijk omdat de moeder zwanger is en vliegmaatschappijen vrouwen met een te ver gevorderde zwangerschap niet willen vervoeren. Beide ouders willen dat het kindje in Bahrein wordt geboren. Het kindje wordt in de loop van het voorjaar verwacht, dus er moet nu voortvarend gehandeld worden. Daarnaast is het niet goed voor [minderjarige 1 (roepnaam)] en [minderjarige 2 (roepnaam)] om te lang te wachten met hun overplaatsing uit het gezinshuis, omdat de kans op een hechtingsbreuk dan groter wordt.
Hierna volgt de beslissing. De rechter gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
bepaalt dat de tot 17 mei 2025 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (roepnaam)] en [minderjarige 2 (roepnaam)] mede gericht is op de reis van de kinderen samen met de moeder naar Bahrein en het aansluitende verblijf in Bahrein met de moeder bij de families van de vader en de moeder;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst de verzoeken van de GI voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. G.L.M. Urbanus, kinderrechter, in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
JAB