ECLI:NL:RBMNE:2024:6984

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
24/3940
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een verkoopmedewerker in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft eiseres, een voormalige verkoopmedewerker, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uwv. Eiseres had zich op 20 mei 2021 ziek gemeld en het Uwv heeft op 27 juni 2023 besloten dat zij per 18 mei 2023 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit leidde tot de beëindiging van haar voorschot en de verplichting om een bedrag van € 1.166,94 terug te betalen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 30 oktober 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het Uwv.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich richt op de afwijzing van de WIA-uitkering en of het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat eiseres per 18 mei 2023 voor 14,94% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze aan de vereisten voldoen. Eiseres heeft niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om aan te tonen dat de beoordeling van het Uwv onjuist was. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiseres niet tijdig heeft aangegeven dat zij niet kon fietsen, wat haar geschiktheid voor een bepaalde functie zou beïnvloeden. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, met de beslissing dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: A. Dinc),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder.
(gemachtigde: J. Swart)

Inleiding

1.1.
Eiseres was voorheen werkzaam als verkoop medewerker voor 21,12 uur per week. Zij heeft zich op 20 mei 2021 ziek gemeld. Met het besluit van 27 juni 2023 (het primaire besluit I) heeft het Uwv de aanvraag van een uitkering op grond van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat zij per 18 mei 2023 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. In het primaire besluit I heeft het Uwv ook medegedeeld dat het uitgekeerde voorschot met ingang van 18 mei 2023 wordt beëindigd en dat zij het uitgekeerde voorschot moet terugbetalen.
2. Met het besluit van 18 augustus 2023 (het primaire besluit II) heeft het Uwv beslist dat eiseres het voorschot over de periode van 18 mei 2023 tot en met 30 juni 2023 ter hoogte van € 1.166,94 moet terugbetalen. Eiseres had namelijk geen WW-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 23 augustus 2023 (het primaire besluit III) heeft het Uwv medegedeeld het bedrag te verlagen naar € 1.111,39 als eiseres uiterlijk 31 december 2023 het teveel betaalde bedrag terugbetaald.
3. Met de beslissing op bezwaar van 16 april 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres samen met haar gemachtigde en haar dochter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

6. Op de zitting heeft eiseres te kennen gegeven dat het geschil zich enkel toespitst op de afwijzing van de WIA-uitkering. De rechtbank beoordeelt aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, of het Uwv op goede gronden aanneemt dat eiseres per 18 mei 2023 voor minder dan 35%, namelijk € 14,94% arbeidsongeschikt is.

Beoordelingskader

7. Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
8. De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
9. De rechtbank benadrukt verder dat bij deze beoordeling van belang is dat het gaat om de medische situatie van eiseres op de zogenaamde datum in geding, dat is de beoordelingsdatum. In deze zaak is die datum 18 mei 2023.

Beoordeling door de rechtbank

Is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht?
10. Eiseres voert aan dat de heroverweging onzorgvuldig is verricht. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep selectief gerapporteerd. Alhoewel de psycholoog van eiseres PTSS heeft gediagnosticeerd, lijkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze diagnose niet goed te begrijpen. Volgens eiseres is het dan aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om hierover nadere informatie op te vragen bij de psycholoog, wat hij heeft nagelaten.
10. De rechtbank komt tot het oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres gezien tijdens de hoorzitting en achteraf lichamelijk onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende informatie opgevraagd bij de neuroloog en de psycholoog. Ondanks herhaaldelijk verzoek en bellen is van de neuroloog geen informatie ontvangen. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie ontvangen van de psycholoog op 27 maart 2024. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 16 februari 2024 persoonlijk contact opgenomen met de primaire arts, mede naar aanleiding van wat tijdens de hoorzitting is aangevoerd. Ten aanzien van de diagnose PTSS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat hij niet kan begrijpen waarom deze diagnose nu (in de brief van 27 maart 2024) is gesteld, maar dat dit voor de datum in geding ook niet van belang is. De diagnose PTSS is namelijk na de datum in geding vastgesteld. Uit de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij over de datum in geding voldoende informatie had. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nadere informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector over een diagnose die ziet over de periode na datum in geding is voor de rechtbank gezien de uitgebreide onderzoekshandelingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verricht geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. De beroepsgrond slaagt niet.
De inhoudelijke medische beoordeling
12. Eiseres voert aan dat haar beperkingen zijn onderschat. Volgens eiseres staan met name haar psychische klachten voorop. Ondanks dat de psychische klachten ruimschoots voor de datum in geding zijn ontstaan, gaat het Uwv ervan uit dat op datum in geding de door de psycholoog vastgestelde diagnoses zich niet voordoen. Het Uwv verwijst daarbij naar het eigen onderzoek van zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 april 2024 geconcludeerd dat er aanleiding bestaat om op enkele punten eiseres minder beperkt te achten dan primair is aangenomen. Ten aanzien van de schildklierproblematiek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiseres daarover consistent heeft gerapporteerd. Eiseres is bekend met de ziekte Hashimoto, wat een auto-immuun aandoening is. Uit de informatie van de internist blijkt dat eiseres weer voldoende stabiel was. Anderzijds is bekend dat patiënten met de ziekte Hashimoto toch vermoeidheidsklachten ervaren, ook wanneer zij euthyreoot zijn. Dit maakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de lichte urenbeperking die de primaire arts heeft aangenomen volledig navolgbaar vindt. De mentale klachten daarentegen waren niet zodanig ernstig dat deze een urenbeperking konden rechtvaardigen. Als het gaat om de polsklachten merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat er vermoedelijk eerder wel sprake is geweest van een Carpaal tunnel syndroom (CTS), maar dat dit doorgaans vanzelf overgaat. Aangezien eiseres hiervoor ook injecties heeft gekregen (wat een adequate behandeling is), is het niet logisch dat zij aangeeft dat de klachten persisteren. Zeker als het onderzoek in 2023 de diagnose CTS niet meer kan bevestigen. De gestelde beperking qua hand- en vingergebruik is dan ook niet direct navolgbaar, alsook niet ten aanzien van de schroefbewegingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet aanleiding om dit te corrigeren in de FML. Ook een hielspoor is van voorbijgaande aard, nu geen duidelijke afwijkingen te objectiveren zijn. Ook de gestelde klachten ten aanzien van reuma kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet volgen, omdat er geen reumatische afwijkingen zijn en dit ook in bloedbeeld dan zou blijken (wat niet het geval is).
12. Ten aanzien van de psychische klachten merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat deze inconsistenties bevatten. Er is enkel consensus dat sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis. De stelling van eiseres dat zij niet zou durven auto te rijden, is gezien de aard van de psychische problematiek en de ontvangen informatie van de huisarts dan ook niet voldoende plausibel als beperking. De ernst van de geclaimde beperkingen is zowel psychisch als fysiek niet in overeenstemming van de objectieve waarnemingen. Noch de primaire arts, noch de verzekeringsarts bezwaar en beroep zien verschijnselen van angst. Tot slot merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de diagnose PTSS op dat hij de psycholoog hierin niet goed kan volgen. Noch de primaire arts, noch de verzekeringsarts bezwaar en beroep zagen voldoende kenmerken van een depressie, laat staan ernstig. Ook merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat de psycholoog heeft aangegeven dat in de toename van klachten het conflict met het Uwv mogelijk mede een rol heeft gespeeld. Daarbij neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aanmerking dat de diagnose PTSS hierin niet wordt betrokken, nu deze diagnose na de datum in geding is vastgesteld. Pas bij een herbeoordeling zal de huidige psychische toestand en belastbaarheid relevant zijn.
15. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport begrijpelijk, volledig en concreet heeft gemotiveerd hoe hij tot de beoordeling is gekomen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank stelt vast dat er een groot verschil is tussen de klachten zoals eiseres die presenteert en de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen en geobjectiveerde aandoeningen. Als eiseres stelt dat zij ook op de datum in geding last had van angstklachten en PTSS, dan had het op de weg van eiseres gelegen om daarover nadere medische informatie te overleggen, bijvoorbeeld van de huisarts en de psycholoog. De rechtbank ziet in de beschikbare informatie van de huisarts, d.d. 2 juni 2023, geen aanknopingspunten dat op de datum in geding de geclaimde angstklachten en PTSS aanwezig waren. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Tot slot heeft eiseres gevraagd om een deskundige te benoemen, omdat het verschil van inzicht met betrekking tot de beperkingen erg groot is.
16. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv per de datum in geding gelet op de beoordeling hiervoor ontbreekt. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen heeft het Uwv zijn conclusies overtuigend gemotiveerd. Verder ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt, waardoor sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiseres heeft zich in beroep laten bijstaan door een professionele gemachtigde en heeft haar beroep onderbouwd met medische stukken.

De arbeidskundige beoordeling

18. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 april 2024 drie functies voor eiseres geduid die eiseres, ondanks de beperkingen die voor haar in de FML zijn opgenomen, nog kan verrichten. Op basis van wat eiseres in deze functies zou kunnen verdienen, moet zij voor 14,94% arbeidsongeschikt worden beschouwd.
19. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiseres zoals opgenomen in de FML juist zijn. Zolang de functies die voor eiseres zijn geduid hiermee in overeenstemming zijn, ziet de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport gemotiveerd waarom de werkzaamheden die horen bij de geduide functies, de belastbaarheid van eiseres in de FML niet overschrijden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De stelling van eiseres dat de functies haar belastbaarheid overschrijden is verder niet concreet gemaakt. De rechtbank gaat daar dan ook aan voorbij.
20. Eiseres heeft voor het eerst op de zitting aangevoerd dat zij de functie postbezorger (SBC- code 111242) niet kan verrichten, omdat zij niet kan fietsen terwijl voor deze functie dat wel noodzakelijk is. Het Uwv heeft gesteld dat eiseres dit niet eerder naar voren heeft gebracht, terwijl zij dit wel had gekund. De rechtbank is het daarmee eens, eiseres had eerder kunnen aanvoeren dat zij niet kan fietsen waardoor de functie niet geschikt is. Door dit pas op zitting aan te voeren, wordt het recht van het Uwv ontnomen om hier adequaat op te reageren. Het nu betrekken van deze beroepsgrond is in strijd met de goede procesorde. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze stelling.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 18 mei 2023 heeft bepaald op 14,94% en dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.