ECLI:NL:RBMNE:2024:6979

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
24/711
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Evenredigheidstoetsing van artikel 13 van de Wet WIA met betrekking tot dagloon en referteperiode

In deze zaak heeft eiseres, die ernstig ziek werd op de dag dat zij een arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week zou aangaan, beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv over haar WIA-uitkering. Eiseres was van mening dat de referteperiode voor het vaststellen van haar dagloon niet correct was, omdat deze was gebaseerd op haar inkomen uit de periode voorafgaand aan haar ziekte. Eiseres stelde dat haar dagloon veel hoger zou zijn als het inkomen uit de periode na haar ziekte werd meegenomen. De rechtbank heeft op 11 december 2024 geoordeeld dat de referteperiode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021, zoals door het Uwv vastgesteld, correct was. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die eiseres aanvoerde, al door de wetgever waren verdisconteerd bij het opstellen van de Wet WIA. De rechtbank kon daarom niet afwijken van de geldende regels over de referteperiode, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die niet door de wetgever waren voorzien. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de hoogte van haar WIA-uitkering gelijk bleef en zij geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/711

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Jansen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1. Eiseres heeft tot 1 augustus 2021 naast haar studie voor ongeveer 12 uur per week een bijbaan gehad. Na haar studie heeft eiseres bij dezelfde werkgever een arbeidsovereenkomst aangeboden gekregen per 1 augustus 2021 voor 32 uur per week. Op 30 juli 2021 kreeg eiseres te horen dat zij ernstig ziek was. Daardoor moest zij zich meteen op de eerste dag van haar dienstverband (1 augustus 2021) ziekmelden. Eiseres heeft vervolgens bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het bereiken van de wachttijd van 104 weken die geldt voor een WIA-uitkering.
1.1.
Bij besluit van 16 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Wet WIA toegewezen. De hoogte van de WIA-uitkering is vastgesteld op € 333,54 per maand, exclusief vakantiegeld. Het Uwv is uitgegaan van een dagloon van € 40,90. Bij het berekenen van het dagloon heeft het Uwv gekeken naar de inkomsten die eiseres had in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 (de referteperiode).
1.2.
Bij besluit van 25 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres samen met haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Het geschil ziet op de referteperiode die het Uwv heeft gehanteerd bij de berekening van het dagloon. De rechtbank beoordeelt aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht of het Uwv op goede gronden de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 als referteperiode heeft vastgesteld.
3. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA is het dagloon 1/261 deel van het loon dat de werknemer (in dit geval: eiseres) verdiende in de referteperiode. De referteperiode is, kort gezegd, de periode van één jaar voordat de werknemer ziek werd. Dat staat ook in artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA. In het derde lid staat dat bij algemene maatregel van bestuur nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld voor de vaststelling van het dagloon. De bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Dagloonbesluit.
4. Partijen zijn het erover eens dat geen sprake van loonloze tijdvakken die op grond van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 juli 2024 [1] buiten beschouwing moeten worden gelaten bij het berekenen van het dagloon. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het Uwv artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA juist heeft toegepast bij het vaststellen van de referteperiode, maar eiseres vindt dat in haar geval de referteperiode van 1 augustus 2021 tot 1 augustus 2022 zou moeten lopen. Volgens haar is het inkomen uit die periode representatiever, omdat zij vanaf het moment dat zij ziek werd twee jaar lang een salaris op basis van 32 uur per week ontving. Dat is veel meer dan het inkomen in de referteperiode die het Uwv heeft gebruikt voor de berekening van het dagloon, want in die periode studeerde zij nog en had zij alleen inkomsten uit een bijbaan van ongeveer 12 uur per week. Het inkomen van eiseres is vanaf het moment dat zij een WIA-uitkering kreeg dus enorm achteruit gegaan. Onder deze omstandigheden is er reden om af te wijken van de hoofdregel bij het vaststellen van de referteperiode.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt voorop dat het duidelijk is dat eiseres een zware tijd achter de rug heeft. Eiseres is op jonge leeftijd ernstig ziek geworden. Op de zitting heeft eiseres uitgelegd hoe moeilijk deze periode voor haar is geweest. Zij ervaart tot op heden nog de gevolgen hiervan. De rechtbank begrijpt goed dat het voor eiseres oneerlijk voelt dat haar uitkering na twee jaar ziekte veel minder is dan wat zij daarvoor aan salaris ontving. De vraag die de rechtbank echter in deze zaak moet beantwoorden is of er een reden is om af te wijken van de geldende regels over het vaststellen van de referteperiode. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Dat legt zij hierna uit.
6. In het Dagloonbesluit zijn geen afwijkende regels gesteld voor het bepalen van de referteperiode. Onder omstandigheden kan het onevenredig zijn als in een algemene maatregel van bestuur, zoals het Dagloonbesluit, een bepaalde regeling ontbreekt. Maar dat kan alleen als de regelgever de bevoegdheid heeft om zo’n regeling vast te stellen, en dat is hier niet het geval. Naar het oordeel van de rechtbank ziet de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 13, derde lid, van de Wet WIA op de manier waarop het dagloon wordt berekend (dus het aantal dagloondagen) en niet op de referteperiode. In de memorie van toelichting bij artikel 13 van de Wet WIA staat namelijk dat de uitkering gebaseerd
dientte worden op verdiensten uit het verleden en dat de mogelijkheid om afwijkende regels vast te stellen is gegeven omdat de toepassing van de hoofdregel voor
de berekening van het dagloontot onredelijke en ongewenste uitkomsten kan leiden. [2]
7. De manier waarop de referteperiode wordt vastgesteld volgt dwingend uit artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA. Dit is een wet in formele zin. De rechtbank kan beoordelen of toepassing van de wet in een individueel geval achterwege moet blijven omdat die toepassing anders in strijd zou komen met een algemeen rechtsbeginsel, zoals het evenredigheidsbeginsel, maar dat kan alleen als er bijzondere omstandigheden zijn waar de wetgever bij het vaststellen van de wet geen rekening mee heeft gehouden (de zogenaamde niet-verdisconteerde omstandigheden). [3]
8. De omstandigheden die eiseres noemt, namelijk dat haar dagloon veel hoger zou zijn als niet wordt gekeken naar het inkomen uit de periode voordat zij ziek werd, maar juist naar het inkomen dat zij daarna verdiende, zijn omstandigheden die de wetgever bij het vaststellen van de wet heeft verdisconteerd. Dat is namelijk inherent aan de keuze van de wetgever om het dagloon te baseren op inkomen uit de periode voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat de rechtbank niet kan beoordelen of toepassing van de regels over de referteperiode uit artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA in het geval van eiseres achterwege moet blijven omdat dit anders in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de referteperiode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 heeft gebruikt voor het berekenen van het dagloon van de WIA-uitkering. De hoogte van het dagloon en de WIA-uitkering van eiseres blijft hetzelfde.
10. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Kamerstukken II, 2004-2005, 30034, nr. 3, p. 150 (cursivering rechtbank).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS2023:772.