ECLI:NL:RBMNE:2024:6977

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
16.216162.24; 96.079409.22 (vord. tul); 96.087182.22 (vord. tul); 96-284095.21(vord. tul) en 96.346184.21 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling en bedreiging van (ex)partner en psychische mishandeling van stiefkind

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn zwangere levensgezel en stiefkinderen heeft mishandeld en bedreigd. De feiten vonden plaats op 3 juli 2024 in Almere, waar de verdachte zijn (ex)partner, aangeduid als [slachtoffer 1], meermalen heeft mishandeld en bedreigd met de dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn partner met kracht heeft geduwd, haar in de buik heeft geslagen, aan haar haren heeft getrokken en haar met de dood heeft bedreigd door te zeggen: 'Vandaag ga je dood!'. Daarnaast heeft de verdachte zijn 11-jarige stiefzoon, [slachtoffer 4], getuige laten zijn van deze mishandeling, wat heeft geleid tot psychische schade bij het kind. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft de proeftijd van eerdere voorwaardelijke straffen met een jaar verlengd, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.216162.24; 96.079409.22 (vord. tul); 96.087182.22 (vord. tul); 96-284095.21(vord. tul) en 96.346184.21 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.P.L. ter Laak en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.M.H.M. den Dekker, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1
op 3 juli 2024 in Almere zijn zwangere levensgezel [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2
op 3 juli 2024 in Almere zijn (stief)kind(eren) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hen getuige te laten zijn van de mishandeling en/of bedreiging van hun moeder [slachtoffer 1] .
Feit 3
op 3 juli 2024 in Almere [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 2 biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte [slachtoffer 3] psychisch heeft mishandeld. Verdachte dient ten aanzien van dit punt dan ook partieel te worden vrijgesproken. Verdachte dient ten aanzien van feit 3 eveneens partieel te worden vrijgesproken van de bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde nu de kinderen slechts eenmalig getuige zijn geweest van de mishandeling van hun moeder. Er is derhalve geen sprake van stelselmatigheid. Daarnaast is bij geen van de kinderen psychisch letsel vastgesteld. De raadsvrouw heeft eveneens vrijspraak bepleit van het onder 3 tenlastegelegde nu de verklaringen van aangeefster en haar zoon [slachtoffer 4] wat betreft de bedreiging uiteenlopen. Zo is onduidelijk tegen wie de bedreiging gericht was en hoe serieus de bedreiging precies genomen moest worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Een
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van [slachtoffer 1] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [2]
Op woensdagochtend 3 juli 2024 bevond ik mij in mijn woning in [woonplaats] .
Ik en mijn zoon [slachtoffer 4] waren nog boven in de slaapkamer, [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) was al beneden met zijn dochter [slachtoffer 3] . Ik liep toen naar beneden en ik zei tegen hem dat ik geen zin had in gedoe. Ik zag het niet aankomen maar ik voelde een harde vuistslag op de linkerkant van mijn gezicht. Ik voelde pijn ter hoogte van mijn oogkas. Ik viel gelijk neer en daarbij viel mijn telefoon uit mijn hand en mijn bril van mijn gezicht. Terwijl ik op de grond lag voelde en zag ik dat [verdachte] mij meerdere malen mijn zijn rechtervuist in mijn gezicht sloeg. Tegelijkertijd sloeg hij mij ook met zijn rechtervuist in mijn buik. Dat was het moment dat ik snakte naar adem en dat ik toen heel hard door mijn neus ging ademen. Ik voelde dat er wat warms uit mijn neus liep. Ik zag toen dat dit bloed was. Op dat moment kwam [slachtoffer 4] naar beneden en ik riep naar hem dat hij moest rennen als hij de kans zag. Ik vreesde voor mijn leven en ik dacht dat ik dood zou gaan. Ik hoorde [verdachte] op dat moment tegen mij zeggen: "Vandaag ga je dood!" Hij keek mij daarbij aan en ik zag de ernst in zijn ogen. Ik riep tegen [slachtoffer 4] dat hij zijn broertje boven moest pakken want hij stond nog alleen boven. Toen pas stopte [verdachte] met slaan. Al die tijd had hij met zijn rechtervuist op mij ingeslagen en daarbij trok hij mij aan mijn haren waardoor mijn extensions los kwamen. Dit was het moment dat ik ruimte zag om weg te komen van [verdachte] en ik stond op maar ik werd direct weer door [verdachte] bij mijn haren gegrepen en hij trok mij zo hard en hij duwde mij naar de eettafel toe, waar ik moest zitten van hem. Hij trok mij weer bij mijn extensions terug. Ik schreeuwde steeds naar hem "Stop!" dit heb ik vaker herhaald maar ik hoorde hem zeggen, terwijl hij bleef slaan: "Nu wil je dat ik stop? Ik begin nu pas en vandaag ga je dood!".
Een
proces-verbaal van bevindingen, houdende het studioverhoor van [slachtoffer 4] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [3]
A: Mijn moeder en stiefvader gingen in de woonkamer ruzie maken. Ik bleef met mijn broertje boven. We hoorden hard gebonk en dat er ruzie was. Ik hoorde mijn moeder mij roepen. Ik ging toen naar beneden en zag mijn moeder stiefvader ruzie maken. Ik zag dat mijn stiefvader met allebei zijn handen bij haar schouders vastpakte en mijn moeder toen vloerde. Mijn moeder viel bijna met haar hoofd tegen de kachel aan.
V: En verder?
A: Toen ik zag dat mijn moeder op de grond lag, moest ik huilen en pakte ik mijn
Nerf-gun en richtte ik op mijn stiefvader. Ze waren heel erg aan het bewegen.
V: En waarom rende naar je boven?
A: Ik hoorde mijn moeder roepen dat ik de politie moest bellen en mijn telefoon lag
boven. Ik zei tegen mijn broertje dat hij vast in de badkamer moest wachten en dat ik mijn telefoon ging pakken. Toen ik mijn telefoon had gepakt van mijn slaapkamer ging ik ook naar de badkamer en deed toen de deur op slot. Dit deed ik omdat mijn stiefvader ook naar boven kwam. Ik raakte in paniek en moest huilen. Ik heb toen de politie gebeld. Ik liep de trap af om de deur voor de politie open te maken. Ik zag toen ik op trap stond dat mijn moeder op de grond lag en dat mijn stiefvader mijn moeder schopte en sloeg. Ik zag dat mijn stiefvader mijn moeder met zijn vuist op haar gezicht sloeg. Mijn moeder moest ook naar het ziekenhuis.
Een proces-verbaal van bevindingen, houdende de beschrijving van de situatie ter plaatse, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [4]
Ik liep richting de woning. Ik zag een kind aan de gordijnen trekken en ik hoorde dat hij schreeuwde: "hij zit hierbinnen." Ik zag dat de vrouw verwondingen in haar gezicht had, ik zag dat haar oog opgezwollen was en dat zij bloed over haar shirt had zitten. Ik liep samen met twee kinderen de trap op naar boven en zijn op de kamer van moeder gaan zitten. Ik hoorde dat de namen van de kinderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] waren. Ik zag dat beide kinderen erg geschrokken waren en ik hoorde dat [slachtoffer 4] zei dat hij gebeld had met zijn zusjes telefoon. Ik hoorde dat [slachtoffer 4] zei dat die man die beneden zat zijn moeder aan de haren had getrokken en had gezegd dat die iedereen ging doodmaken.
Een proces-verbaal van bevindingen, houdende de beschrijving van de situatie ter plaatse, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [5]
Ik zag de raamdecoratie wel heen en weer bewegen. Ik zag dat het kiepgedeelte van het raam werd geopend door een jong kind. Dit kind bleek later degene te zijn die de politie had gebeld. Ik zag dat [slachtoffer 4] angstig uit zijn ogen keek.
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 december 2024, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 3 juli 2024 is het uit de hand gelopen. Ik was boos. Ik heb aangeefster geduwd en in haar gezicht geslagen. Om haar op de stoel te krijgen heb ik haar wel wat hard aangepakt, maar het is een volwassen vrouw en geen kind. Verder kan het ook zijn dat ik haar een kopstoot heb gegeven, tijdens het trekken kan mijn hoofd tegen haar mond of oog zijn gekomen.
Deze bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank stelt voorop dat er sprake kan zijn van psychische kindermishandeling op het moment dat een ouder wordt mishandeld en de kinderen hiervan getuige zijn. Bij de vraag of hiervan sprake is, komt het aan op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedragingen(en) van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Stelselmatigheid is een relevante factor, maar geen vereiste. De rechtbank stelt op grond van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat de 11-jarige [slachtoffer 4] getuige is geweest van een heftige mishandeling van zijn moeder. Zo heeft hij gezien dat zijn moeder door verdachte op de grond werd geduwd en dat verdachte zijn moeder met een vuist in haar gezicht sloeg. Verder heeft [slachtoffer 4] gebonk gehoord en gezien dat verdachte zo hard aan zijn moeders haren trok, dat de extensions loslieten. Het geweld was dusdanig dat [slachtoffer 4] meende te moeten ingrijpen door met een nerf gun op zijn stiefvader te schieten. Verder raakte [slachtoffer 4] in paniek, moest hij huilen, verstopte hij zich met zijn jongere broertje [slachtoffer 2] in de badkamer en belde hij 112. Toen de politie ter plaatse kwam, is hij naar beneden gegaan om de deur open te doen en op dat moment was hij wederom getuige van het geweld dat verdachte uitoefende op zijn moeder. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat door het geweld van verdachte tegenover aangeefster bij [slachtoffer 4] een hevige onlust veroorzakende geestelijke gewaarwording is veroorzaakt en dat [slachtoffer 4] in zijn gezondheid is benadeeld. De rechtbank kan echter niet vaststellen in hoeverre de 2-jarige [slachtoffer 2] getuige is geweest van de mishandeling van zijn moeder. Uit zowel de verklaring van aangeefster als die van [slachtoffer 4] lijkt te volgen dat hij tijdens de mishandeling nog boven was. Verder kan niet worden vastgesteld wat de impact van de situatie op [slachtoffer 2] is geweest. [slachtoffer 2] zelf heeft daar niets over verklaard en het enige dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld is dat een verbalisant ziet dat beide kinderen geschrokken zijn. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van de mishandeling van [slachtoffer 2] . Ook ten aanzien van [slachtoffer 3] is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van mishandeling, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging feit 3
De rechtbank is van oordeel dat de bedreiging van aangeefster [slachtoffer 1] wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 4] . Dat de bewoordingen die zij beschrijven niet identiek zijn, maakt niet dat de verklaring van [slachtoffer 4] geen steun kan bieden aan de verklaring van aangeefster. Beiden verklaren immers dat is gedreigd met de dood. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om de bedreiging van de kinderen wettig en overtuigend te bewijzen. [slachtoffer 4] is weliswaar getuige geweest van de bedreiging, maar hij heeft niet verklaard over een bedreiging in zijn richting en de andere kinderen zijn niet gehoord. Van de bedreiging van de (stief)kinderen zal verdachte daarom partieel worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 3 juli 2024 te Almere zijn zwangere levensgezel [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar- met kracht te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallenen- te slaan/stompen in/tegen de buik en- te trekken aan de haren en- te slaan/stompen tegen het hoofd;
Feit 2
op 3 juli 2024 te Almere een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer 4] (geboren op [2013] ) heeft mishandeld, door hem getuige te laten zijn van mishandeling en bedreiging van zijn moeder [slachtoffer 1] , waardoor een hevig onlust veroorzakende geestelijke gewaarwording bij hem is veroorzaakt en waardoor opzettelijk de gezondheid van voornoemd kind werd benadeeld;
Feit 3
op 3 juli 2024 te Almere [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "vandaag ga je dood" en "ik begin nu pas, vandaag ga je dood".
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1,2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
Feit 2
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin;
Feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 210 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 137 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, begeleid wonen en een contactverbod met [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] , [A] en [B] , met uitzondering van contact via en onder toezicht/begeleiding van een officiële instantie. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft daarnaast de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht) gevorderd bestaande uit een contactverbod voor [slachtoffer 1] voor de duur van drie jaren, waarbij per overtreding maximaal twee weken hechtenis kan worden opgelegd tot een maximum van zes maanden. De officier van justitie vordert om ook deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft
gezeten. Verdachte toont inzicht in hetgeen hij heeft gedaan en wil niet dat het nog een keer gebeurt. Verdachte is bereid om alle hulp te accepteren. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de hoogte van de straf aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft op 3 juli 2024 zijn toenmalige zwangere partner mishandeld door haar hard op de grond te duwen. Verdachte heeft haar vervolgens in haar buik geslagen, aan haar haren getrokken, in het gezicht geslagen en met de dood bedreigd. Het bloed en de plukken haar lagen door de hele woonkamer. Verdachte deed dit in het bijzijn van zijn 11-jarige stiefzoon en terwijl ook zijn twee andere jonge kinderen van 2 en 3 jaar oud in de woning aanwezig waren. Nadat zijn moeder hem riep om 112 te bellen is de stiefzoon naar boven gerend en heeft hij zich met zijn jongere broertje in de badkamer opgesloten. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen pijn en letsel veroorzaakt bij zijn partner, maar ook hevige angst en paniek bij zijn stiefzoon. Het is heel schadelijk voor een kind om getuige te zijn van zo’n heftige mishandeling van zijn moeder. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor de gezondheid en veiligheid van zijn gezinsleden. Kinderen behoren beschermd te worden door hun ouders en in een veilige omgeving op te kunnen groeien. De ervaring leert dat slachtoffers van huiselijk geweld daarvan nog lange tijd klachten kunnen ondervinden, zowel lichamelijk als geestelijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 28 oktober 2024 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat verdachte al diverse keren voor mishandeling is veroordeeld, waaronder voor een mishandeling van hetzelfde slachtoffer (mevrouw [slachtoffer 1] ).
Bij haar beslissing houdt de rechtbank wat betreft de persoon van verdachte ook rekening met het reclasseringsadvies van Fivoor van 21 november 2024 (zoals in aangepaste vorm op 6 december 2024 gedeeld met de rechtbank), opgesteld door mevrouw L.F. Baudert, reclasseringswerker. Uit dit advies volgt dat het psychosociaal functioneren en de relatie met de partner, gezin en familie kunnen worden aangemerkt als de voornaamste criminogene factoren. Er is sprake van een conflictueuze relatie tussen verdachte en aangeefster, waarin er regelmatig meldingen bij de politie binnenkomen wegens huiselijke twisten. De reclassering ziet dit als zorgelijk, ook omdat de (jonge) kinderen van verdachte en aangeefster hier regelmatig bij aanwezig en betrokken zijn. Verdachte is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking. Daarnaast is verdachte agressief en is het hem ten tijde van het tenlastegelegde niet gelukt om op een andere manier te reageren, ondanks het feit dat verdachte al verscheidene behandelingen heeft gevolgd voor zijn agressieproblematiek. Er zijn ook een aantal beschermende factoren in het leven van verdachte. Betrokkene woont momenteel begeleid waar hij goed gedijt op de begeleiding en de structuur die dit hem biedt. Ter verdere bescherming van het slachtoffer zijn een contact- en locatieverbod nog geïndiceerd. Er zijn gedurende het schorsingstoezicht geen aanwijzingen geweest dat verdachte zijn contact- en locatieverbod heeft overtreden. De reclassering is dan ook van mening dat een locatieverbod met EM niet langer nodig is. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering;
  • Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
  • Ambulante behandeling;
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • Contactverbod;
  • Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet en in het bijzonder ook de recidive van verdachte kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan
77 dagen voorwaardelijk met en proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Dit betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis, waardoor hij zijn woonplek kan behouden. Het voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, om te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Tevens zullen aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. De rechtbank zal hierbij het geadviseerde contactverbod beperken tot de volgende personen: [slachtoffer 1] en haar kinderen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van aangeefster. Gelet op de justitiële documentatie van verdachte, de relatie tussen verdachte en de slachtoffers en de omstandigheid dat verdachte al eens eerder is veroordeeld voor de mishandeling van aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om het contactverbod jegens [slachtoffer 1] ook in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr op te leggen nu met de dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden voldoende gewaarborgd is dat verdachte het slachtoffer niet lastig zal vallen.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING

Bij de stukken bevinden zich een viertal op 25 juli 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie, in de zaken met parketnummers 96.079409.22, 96.087182.22, 96.284095.21 en 96.346184.21. Dit betreffen vier onherroepelijk geworden vonnissen van 12 september 2022 van de rechtbank Den Haag, waarbij verdachte in alle vier de zaken telkens is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijk hechtenis voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren, met als voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan nieuwe strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank stelt vast dat de nu bewezenverklaarde feiten geheel ander feiten zijn en een ander (rechts)belang beschermen dan de vier feiten waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, namelijk het rijden zonder rijbewijs (waarbij het belang de verkeersveiligheid is). Hoewel dit in beginsel niet in de weg staat aan toewijzing van de vorderingen, speelt het wel een rol bij de beoordeling van de opportuniteit van de tenuitvoerleggingen. Daarnaast vindt de rechtbank het van belang, onder meer ter voorkoming van recidive, dat verdachte zijn woonplek behoudt.
De rechtbank ziet daarom al met al onvoldoende aanleiding om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen te gelasten. In plaats daarvan zal de rechtbank in alle vier de parketnummers de proeftijd met één jaar verlengen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1,2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1,2 en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1,2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 150 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 77 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich meldt binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40, 2521 EN, Den Haag. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa+ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] , met uitzondering van contact via en onder toezicht/begeleiding van een officiële instantie zoals Veilig Thuis, zolang de reclassering dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
* zich niet bevindt op het adres [adres] , [woonplaats] , zolang de reclassering dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod.
- beveelt dat deze opgelegde voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96.079409.22
- verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 12 september 2022 door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96.087182.22
- verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 12 september 2022 door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96.284095.21
- verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 12 september 2022 door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96.346184.21
- verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 12 september 2022 door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en H.C. Piet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Hardeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2024.
Mr. Piet is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Almere
zijn zwangere levensgezel [slachtoffer 1]
heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal
- met kracht te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen
en/of
- te slaan/stompen in/op/tegen de buik en/of
- te trekken aan de haren en/of
- te slaan/stompen op/tegen het hoofd;
2
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Almere zijn kind(eren) [slachtoffer 2]
(geboren op [2022] ) en/of [slachtoffer 3]
(geboren op [2021] ) en/of,
een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten
[slachtoffer 4] (geboren op [2013] )
heeft mishandeld, althans opzettelijk zijn/haar/hun gezondheid heeft benadeeld,
door hem/haar/hen getuige te laten zijn van mishandeling en/of bedreiging van
(zijn/haar/hun moeder) [slachtoffer 1]
waardoor één of meer van voornoemde kind(eren) psychisch letsel heeft/hebben
bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke
gewaarwording bij hem/haar/hen is veroorzaakt en/of
waardoor opzettelijk de gezondheid van één of meer van voornoemde kind(eren)
werd benadeeld;
3
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Almere
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4]
heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die
[slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "vandaag ga je dood" en/of "ik
begin nu pas, vandaag ga je dood" en/of dat hij, verdachte iedereen ging
doodmaken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 juli 2024, genummerd PL0900-2024209889, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 70. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 9 en 10
3.Pagina’s 67 en 68
4.Pagina 13
5.Pagina 20