ECLI:NL:RBMNE:2024:697

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2184-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en herbeoordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2024 uitspraak gedaan op het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 2 augustus 2023, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van griffierecht. De zitting vond plaats op 17 januari 2024, waarbij opposante aanwezig was, maar verweerder niet. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet noodzakelijk werd geacht, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Opposante betwistte de eerdere uitspraak en stelde dat zij de aangetekende brief van de rechtbank over de betaling van het griffierecht niet had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangetekende brief op 30 juni 2023 retour was ontvangen met de mededeling dat de post was geweigerd. Opposante heeft het griffierecht uiteindelijk op 10 juli 2023 betaald, na ontvangst van een gewone postbrief van de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende redenen waren om te twijfelen aan de ontvangst van de aangetekende brief en dat de niet-tijdige betaling van het griffierecht opposante niet kon worden aangerekend. Hierdoor werd het verzet gegrond verklaard en verviel de eerdere uitspraak van 2 augustus 2023. De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan. De beslissing over de proceskosten wordt uitgesteld tot de einduitspraak over het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2184-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2023 op het verzet van

[opposante] , te [plaats] , opposante.

(gemachtigde: mr. S.N. Ali).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek tot een integrale herbeoordeling.
In de uitspraak van 2 augustus 2023 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2024. Opposante is verschenen.
Verweerder is – met voorafgaand bericht – niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 2 augustus 2023 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposante het griffierecht niet (tijdig) heeft betaald. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 2 augustus 2023 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 2 augustus 2023 niet juist omdat de gestelde aangetekende brief (nota) van de rechtbank over de betaling van het griffierecht in deze zaak, met een dagtekening van 2 juni 2023, de gemachtigde van opposante niet heeft bereikt en zij ook geen afhaalbericht heeft ontvangen. Vervolgens stelt opposante dat ze niet in verzuim is geweest en dat artikel 8:41, zesde lid, van de Awb van toepassing is. Opposante geeft aan dat de rechtbank op de onjuiste gronden van oordeel is dat opposante geen reden voor verzuim heeft opgegeven. Tevens geeft opposante aan dat ze door de rechtbank niet eerder in de gelegenheid is gesteld om op het gestelde verzuim te reageren. Dat de nota van 2 juni 2023 onbestelbaar aan de rechtbank is geretourneerd kan volgens opposante haar niet worden aangerekend. Opposante is ook niet conform artikel 8:38 van de Awb in de gelegenheid gesteld om het griffierecht alsnog te betalen. Opposante acht het opmerkelijk dat in de per post verzonden brief van de rechtbank van 3 juli 2023 wordt gesteld dat de termijn voor betaling niet opnieuw aanvangt. Na ontvangst van deze brief op
7 juli 2023 heeft de gemachtigde van opposante het griffierecht op 10 juli 2023 betaald. Het is volgens opposante ongerijmd dat een aangetekende brief niet zou worden aangenomen of zou worden geweigerd. Het niet betalen van griffierecht wordt zinloos geacht omdat het beroep anders niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4. De rechtbank heeft bij aangetekend verzonden brief van 2 juni 2023 opposante in de gelegenheid gesteld het verschuldigde griffierecht te betalen. Deze brief heeft de rechtbank op 30 juni 2023 retour ontvangen met de mededeling dat de post is geweigerd. De griffier heeft vervolgens op 3 juli 2023 de nota ter kennisname per gewone post naar het adres van de gemachtigde van opposante gestuurd.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank overweegt hiertoe dat hetgeen de gemachtigde van opposante aanvoert in deze zaak voldoende grond geeft om redelijkerwijs te betwijfelen dat zij de aangetekende brief van 2 juni 2023 heeft ontvangen of dat door PostNL een afhaalbericht is achtergelaten op het adres van de gemachtigde van opposante. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de niet-tijdige betaling van het griffierecht opposante hierom niet kan worden aangerekend.
6. Dit betekent dat opposante hierover gelijk heeft. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 2 augustus 2023 vervalt (op grond van artikel 8:55, negende lid, Awb). De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin dat zich bevond voordat de buiten-zittinguitspraak van 2 augustus 2023 werd gedaan.
7. De zaak wordt nu verder behandeld door de rechtbank. Opposante krijgt hierover nog bericht. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat dit nog niet direct betekent dat de rechtbank opposante gelijk zal geven met haar beroep. Dat moet nog beoordeeld worden.
8. De rechtbank neemt nu nog geen beslissing over de vergoeding van de proceskosten van opposante. Dit gebeurt pas in de einduitspraak over het beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van
S. Ayyildiz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.