ECLI:NL:RBMNE:2024:6969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/16/584367 / JE RK 24-1856
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing bij pleegmoeder

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 29 november 2024, wordt de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009, verlengd voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegmoeder verlengd voor negen maanden. De zaak betreft de minderjarige die sinds november 2022 bij de pleegmoeder verblijft, na een periode van zorgelijke omstandigheden in het gezin. De vader van de minderjarige, die het eenhoofdige gezag heeft, is het eens met de ondertoezichtstelling, maar verzoekt om een kortere termijn voor de machtiging tot uithuisplaatsing. De pleegmoeder steunt de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming, die de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft aangevraagd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de hulp in het vrijwillige kader niet voldoende is. De vader heeft moeite om de situatie van de minderjarige te begrijpen en zijn gedrag heeft een negatieve impact op haar. De kinderrechter heeft besloten dat het in het belang van de minderjarige is om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, zodat er gewerkt kan worden aan haar ontwikkeling en herstel. De kinderrechter heeft ook een brief aan de minderjarige gestuurd om haar te informeren over de beslissing en de redenen daarvoor.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/584367 / JE RK 24-1856
Datum uitspraak: 29 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden-Nederland, hierna: de Raad,
gevestigd in Utrecht,
over
[minderjarige], geboren op [2009] in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als
belanghebbendenaan:
[de vader], hierna: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.Q.M. Mosk,
[de pleegmoeder] ,hierna: de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. van Harskamp,
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna: de GI,
gevestigd in Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoek van de Raad (zonder bijlagen), ontvangen op 19 november 2024;
  • het raadsrapport van 26 november 2024 met bijlagen.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 november 2024. Tijdens deze zitting zijn ook de aangehouden aanvragen van [minderjarige] behandeld in het kader van de informele rechtsingang over haar hoofdverblijfplaats en het contact met haar vader (zaak- en rekestnummer C/16/577917 / FO RK 24-855) en het zelfstandige verzoek van de vader (C/16/585836 FO RK 24-1500). De beslissing op dat verzoek is opgenomen in een aparte beschikking. Bij de zitting waren aanwezig:
- de vader met mr. A.M.S. Kraaieveld als waarnemer voor zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [A] en [B] namens de Raad;
- [C] en [D] namens de GI.
1.3.
Op de zitting heeft de advocaat van de vader een pleitnotitie overgelegd en voorgedragen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter op 28 november 2024. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.5.
De kinderrechter heeft op de zitting mondeling uitspraak gedaan. Daarna heeft de kinderrechter [minderjarige] een e-mail gestuurd met daarin de beslissing.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder, [de moeder] , zijn de ouders van [minderjarige] . De moeder is overleden op [2016] .
2.2.
De vader is belast met het eenhoofdige gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft sinds november 2022 bij de pleegmoeder. De vader en de pleegmoeder hebben van februari 2020 tot augustus 2022 een relatie gehad.
2.4.
Op 12 november 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 12 december 2024. Verder heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een netwerkpleeggezin, bij de pleegmoeder, voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Verder verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De vader is het eens met de ondertoezichtstelling en met de machtiging tot uithuisplaatsing, maar hij verzoekt de rechtbank om de maatregelen uit te spreken voor de duur van zes maanden.
4.2.
De pleegmoeder is het eens met de verzoeken van de Raad.

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De kinderrechter zal [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar, tot 29 november 2025. Daarnaast zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder verlengen voor de duur van negen maanden, tot 29 augustus 2025. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij zo beslist.
Ondertoezichtstelling
5.2.
Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter een kind onder toezicht stellen als het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daarnaast moet er sprake zijn van de situatie dat de ouder(s) de hulp die nodig is om die bedreiging weg te nemen, niet of niet genoeg accepteren. Dat betekent dat hulp in het vrijwillig kader niet genoeg kan helpen. Tot slot moet bij de kinderrechter wel de verwachting bestaan dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind zelf weer kunnen dragen.
5.3.
Uit de stukken en het gesprek op de zitting volgt dat is voldaan aan de wettelijke criteria om [minderjarige] onder toezicht te stellen. [minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. [minderjarige] heeft al veel meegemaakt in haar leven. Zij is op jonge leeftijd haar moeder verloren. Na het overlijden van de moeder van [minderjarige] heeft [minderjarige] ervaren dat haar vader op emotioneel gebied onvoldoende beschikbaar was voor haar. Het is voor de vader lastig om zich in de beleefwereld en situatie van [minderjarige] te verplaatsen. Dit komt deels door zijn eigen verdriet en deels omdat de vader over bewuste incidenten en gebeurtenissen geen probleembesef toont. De vader vindt dat hij af en toe stoom moet kunnen afblazen met alcohol en eventueel drugs. Zijn gedrag heeft op [minderjarige] de nodige impact gehad en spanning opgeleverd. [minderjarige] wil al een lange geen contact meer met haar vader, omdat ze vindt dat hij zijn aandeel in de escalaties niet erkent en hij hierover geen spijt betuigt. De vader denkt echter dat [minderjarige] beïnvloed wordt door de pleegmoeder en dat haar beeld van de vader daardoor verslechtert. Hij vreest dat het contactherstel moeilijk wordt zolang [minderjarige] bij de pleegmoeder verblijft. Ook op zitting lijkt vader niet te willen inzien dat [minderjarige] last heeft van zijn handelen en moet het volgens hem allemaal niet groter gemaakt worden dan het is. Maar voor [minderjarige] is het niet mogelijk om naar de toekomst te kijken zonder dat eerst voldoende aandacht en erkenning komt voor wat er in het verleden is gebeurd.
5.4.
De kinderrechter maakt zich net als de Raad grote zorgen dat [minderjarige] klem lijkt te zitten tussen haar vader, pleegmoeder en familie. Sinds november 2022 verblijft [minderjarige] al bij de pleegmoeder. Eerst verbleef zij de helft van de tijd bij de pleegmoeder en de andere helft van de tijd bij haar opa en oma (mz). In de loop van de tijd is [minderjarige] volledig bij de pleegmoeder gaan wonen. Op dit moment heeft [minderjarige] minder contact met haar familie en haar oudere broer. Hoewel [minderjarige] zelf vindt dat ze goed contact onderhoudt door wekelijks met haar broer te eten en te bellen met haar opa en oma (mz), ervaart de familie dat het contact steeds minder wordt. De familie heeft de indruk dat de pleegmoeder hier een aandeel in heeft en zij weten niet goed hoe ze dit kunnen veranderen. Opa en oma (mz) maken al sinds de geboorte van [minderjarige] een groot onderdeel uit van haar leven en na het overlijden van de moeder van [minderjarige] is dit contact nog meer geweest. Het is zorgelijk dat er nu minder contact is. Juist ook omdat dit de link is die [minderjarige] nog heeft met haar moeder. Of en zo ja welke rol de pleegmoeder in deze ontwikkeling heeft, is nog onvoldoende duidelijk. Het is belangrijk dat goed onderzocht wordt in hoeverre de relatie tussen [minderjarige] en de pleegmoeder een rol speelt in het contact met haar familie en of dit [minderjarige] belemmert. Voor het contact met de vader geldt hetzelfde. Uit het rapport volgen zorgen bij de betrokken hulpverlening dat de sterke verbondenheid tussen de pleegmoeder en [minderjarige] een belemmering kan vormen voor het herstel van contact met de vader. De pleegmoeder en [minderjarige] herkennen dit niet. Ook hier moet duidelijkheid over komen.
5.5.
Hier komt nog bij dat [minderjarige] te maken heeft met een eetstoornis waarvoor het belangrijk is dat hier zo snel mogelijk de juiste hulp voor ingezet wordt. Op de zitting is duidelijk geworden dat [minderjarige] op korte termijn kan starten met dagbehandeling. Ook dit is een factor waarmee rekening gehouden moet worden in het herstel van het contact met de vader. [minderjarige] heeft rust en ruimte nodig om aan haar psychische en fysieke herstel te werken. Daarom moet ook in dit kader steeds goed gekeken worden wat voor haar mogelijk en veilig is in het herstel met de vader.
5.6.
De kinderrechter acht de vader onvoldoende in staat om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] in het vrijwillige kader weg te nemen. Hij staat niet achter het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder en zijn verstandhouding met de pleegmoeder is niet goed. De vader en de pleegmoeder hebben ieder een andere visie op wat goed is voor [minderjarige] . De kinderrechter vindt het daarom belangrijk dat een onafhankelijk persoon de regie heeft over de hulpverlening. Bovendien is in het vrijwillige kader al veel geprobeerd, maar dat heeft niet het gewenste gevolg gehad.
5.7.
In de komende periode zal moeten worden onderzocht of de verwachting gerechtvaardigd is dat de vader de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn. Dat is op dit moment nog niet duidelijk.
5.8.
In het kader van de ondertoezichtstelling moet gewerkt worden aan de volgende doelen:
  • [minderjarige] moet weten waar zij aan toe is (woon- en verblijfplek, wie heeft het gezag);
  • [minderjarige] wordt minder belast met volwassen zaken en onrust in het familiesysteem en wordt in staat gesteld om een eigen beeld te vormen van zichzelf en haar omgeving;
  • [minderjarige] heeft ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden een plek kunnen geven en heeft een positief zelfbeeld;
  • [minderjarige] heeft op een veilige en prettige manier contact met haar vader;
  • [minderjarige] heeft betekenisvol contact met haar broer en familie (m.z.).
5.9.
Gelet op alle doelen waaraan gewerkt moet worden en de complexiteit van deze zaak, zal de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
Verlenging van de uithuisplaatsing
5.10.
De kinderrechter kan de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen als dit noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Als de GI niet tot dit verzoek overgaat, kan de Raad dat verzoek doen. [1] Op de zitting heeft de GI toegelicht dat zij dit verzoek niet heeft ingediend, omdat zij ervan uit ging dat de Raad dit verzoek zou indienen. De GI staat wel achter het verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de Raad. De Raad heeft het verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet opgenomen in het verzoekschrift van 19 november 2024, maar het verzoek is wel opgenomen in het raadsrapport van 26 november 2024. De vader en de pleegmoeder hebben het verzoek van de Raad wel zo opgevat dat de Raad om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing vraagt. Zij hebben daar op de zitting hun mening over gegeven. De rechtbank vat de inhoud van het raadsrapport daarom op als een verzoek aan de rechtbank om een machtiging tot uithuisplaatsing af te geven.
5.11.
De kinderrechter vindt de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding.
[minderjarige] kan op dit moment niet bij de vader wonen, daar is iedereen het over eens. Zij hebben al een lange tijd geen contact. Eerst zal onderzocht moeten worden welke mogelijkheden er zijn om het contact tussen de vader en [minderjarige] weer te herstellen. Pas als dat het geval is, kan onderzocht worden of een terugkeer naar huis nog mogelijk is.
5.12.
Partijen verschillen wel van mening over waar [minderjarige] nu het beste kan wonen. Anders dan de vader vindt de kinderrechter het nu niet in het belang van [minderjarige] dat zij bij haar opa en oma (mz) gaat wonen. Het is namelijk nog maar de vraag of deze plaatsing wel zo neutraal is als de vader stelt. [minderjarige] vertelt dat zij druk voelt vanuit haar familie. Daar zal de GI ook goed naar moeten kijken. [minderjarige] verblijft nu al tweeënhalf jaar bij de pleegmoeder en dit voelt voor haar als thuis. Ze is daar gelukkig en ze wil daar graag blijven wonen. Dit is nu ook het meest in haar belang, ook gelet op het traject dat binnenkort gaat starten om haar te helpen met haar eetstoornis. In de komende periode is het belangrijk dat helder wordt of het in het belang van [minderjarige] is dat zij blijvend bij de pleegmoeder kan wonen of dat een andere woonsituatie meer in haar belang zou zijn, gelet op de zorgen die er zijn over de loyaliteit van [minderjarige] . Het is aan de GI om dat te gaan onderzoeken.
5.13.
Het is in het belang van [minderjarige] dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de verzochte duur van negen maanden wordt verlengd. De kinderrechter begrijpt dat de vader een tussentijds beoordelingsmoment wenst, maar vindt dat niet in het belang van [minderjarige] . Een tussentijdse zitting zorgt voor spanning en stress bij [minderjarige] . Dat is nu niet in haar belang. [minderjarige] heeft op korte termijn het behandeltraject voor haar eetstoornis en ze zit in haar eindexamenjaar. Dat is een belangrijke periode en het is voor [minderjarige] belangrijk dat deze zaken prioriteit krijgen. Nog meer stress is niet goed voor [minderjarige] , zeker niet in haar situatie. Bovendien moet er veel uitgezocht worden en zal er hulpverlening opgestart moet worden. Dat kost de nodige tijd.
De brief aan [minderjarige]
5.14.
De kinderrechter heeft [minderjarige] op de middag na de uitspraak een e-mail gestuurd met daarin de beslissing en een korte uitleg daarvan. In de e-mail is de volgende tekst opgenomen:

Gisteren, op 28 november 2024, hebben wij elkaar gesproken. Jij hebt mij verteld hoe jij naar de situatie kijkt en wat jij graag zou willen. Je bent het eens met de ondertoezichtstelling en je wil bij [de pleegmoeder] blijven wonen.
Vandaag, op 29 november 2024, was de zitting. Daar waren je vader en [de pleegmoeder] met hun advocaten, de onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdbeschermers bij aanwezig. Ik heb daar verteld wat jij ervan vindt en ik heb gehoord wat je vader, [de pleegmoeder] , de Raad en de jeugdbeschermers ervan vinden.
Ik heb op de zitting meteen uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. In deze mail zal ik jou vertellen wat ik heb beslist.
Ik heb de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van een jaar. Dat betekent dat de ondertoezichtstelling loopt tot 29 november 2025. Verder heb ik jouw uithuisplaatsing bij [de pleegmoeder] verlengd voor de duur van negen maanden, dat is tot 29 augustus 2025. Dat is de duur die de Raad heeft gevraagd.
Ik weet dat jij graag definitief bij [de pleegmoeder] wil blijven wonen, maar dat is niet een beslissing die ik in deze procedure kan nemen. Ik geef jou met deze beslissing over de uithuisplaatsing wel duidelijkheid voor de komende negen maanden. Je hebt veel op je bordje op dit moment. Je zit in je eindexamenjaar en op korte termijn gaat je dagbehandeling starten voor de eetstoornis. Dat is veel tegelijk en ik vind het belangrijk dat jij zoveel mogelijk rust en ruimte krijgt om dit goed te doen. Hiervoor is ook nodig dat jij duidelijkheid krijgt en dat je weet dat je op dit moment bij [de pleegmoeder] mag blijven wonen.
Ik heb nog geen beslissing genomen over het contact met je vader. Ik ga proberen om deze beslissing nog voor de kerstvakantie te nemen. Als dat niet lukt, komt de beslissing in de week na de kerstvakantie. Ik zal jou zoals afgesproken dan weer een brief sturen en mijn beslissing uitleggen.”

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers met ingang van 29 november 2024 tot 29 november 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de pleegmoeder, met ingang van 29 november 2024 tot 29 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2024 door mr. R.M. Maliepaard, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S. Clement als griffier, en op schrift gesteld op 17 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c lid 2 BW.