ECLI:NL:RBMNE:2024:6965

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
11159941
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen broer en zus over de kwalificatie van een geldbedrag als schenking of lening

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, staat de vraag centraal of een geldbedrag van € 6.372,00 dat door de zus aan haar broer is overgemaakt, moet worden gekwalificeerd als een lening of een schenking. De zus, eiseres, stelt dat het bedrag een lening was, terwijl de broer, gedaagde, betoogt dat het een gift was. De kantonrechter heeft op 24 december 2024 uitspraak gedaan en de vorderingen van de zus afgewezen. De rechter oordeelde dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een lening, omdat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over het geldbedrag. Eiseres had het bedrag overgemaakt om de advocaatkosten van gedaagde te dekken, maar er was geen bewijs dat dit als lening bedoeld was. De kantonrechter concludeerde dat de communicatie tussen de partijen, inclusief een Whatsapp-gesprek, niet duidde op een terugbetalingsverplichting. Eiseres werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11159941 \ UC EXPL 24-4112 BJvd/61169
Vonnis van 24 december 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: Incassocenter B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 5
- het proces-verbaal van de rolzitting van 24 juli 2024
- de brief van [gedaagde] van 21 november 2024 met drie bijlagen
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 5 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van het geschil

2.1.
[gedaagde] en [eiseres] zijn broer en zus. In deze procedure gaat het om de vraag of [gedaagde] € 6.372,00 (vermeerderd met rente en kosten) aan [eiseres] moet betalen. Volgens [eiseres] heeft zij dit bedrag aan [gedaagde] geleend, maar [gedaagde] betwist dat en stelt dat het een gift was. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af, omdat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een lening.

3.De beoordeling

Partijen hebben geen duidelijk afspraken gemaakt over het geldbedrag
3.1.
[eiseres] heeft het geldbedrag op 24 februari 2023 overgemaakt naar de advocaat van [gedaagde] , omdat [gedaagde] de facturen van zijn advocaat op dat moment niet kon betalen. Het komt in deze zaak aan op de beoordeling in welk (juridisch) kader [eiseres] het geldbedrag ten behoeve van [gedaagde] heeft overgemaakt. Omdat [eiseres] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde lening en [gedaagde] het bestaan hiervan gemotiveerd heeft betwist, draagt [eiseres] op basis van artikel 150 Rv de bewijslast het bestaan van de lening.
3.2.
Voor deze beoordeling is eerst van belang wat partijen destijds hebben afgesproken. [eiseres] heeft hierover op zitting verklaard dat daar destijds niets over is afgesproken en dat zij eerst die facturen wilde regelen, omdat zij [gedaagde] uit de situatie wilde helpen. [eiseres] heeft verder niet laten blijken van woorden of gedragingen vanuit haar kant waaruit [gedaagde] af had kunnen leiden dat het geld dat zij voor hem betaald had, gezien moest worden als een lening aan hem. [gedaagde] geeft aan dat hij had begrepen dat dit bedrag voor de advocaatkosten een schenking aan hem was, omdat [eiseres] hem wilde helpen met de facturen. Een ander bedrag dat zijn zus had betaald en dat bedoeld was voor de belastingdienst, was wel een lening, aldus [gedaagde] . Dat bedrag voor de belastingdienst is aan zijn zus terugbetaald.
Het Whatsapp-gesprek
3.3.
In een Whatsappgesprek tussen [eiseres] en mevrouw [A] (de partner van [gedaagde] ) hebben partijen elkaar later het volgende geschreven:
“ [eiseres] : Mag ik ondanks dat we elkaar nu niet spreken wel vragen hoe je je nu voelt?
[A] : Gaat prima nu. Eind van de week heb ik het geld van de belastingdienst en de advocaat bij elkaar, dan maak ik het meteen naar je over.
[eiseres] : Afspraak met hem was alleen de belastingdienst. Advocaat hadden we kwijtgescholden. Daar kom ik nooit op terug.”
3.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit deze Whatsapp-correspondentie tussen [eiseres] en de partner van [gedaagde] dat het geldbedrag dat [eiseres] aan [gedaagde] heeft overgemaakt geen lening was, althans dat het niet (meer) hoefde te worden terugbetaald. [eiseres] heeft tijdens de zitting nog wel gezegd dat zij in dit gesprek alleen bedoelde te zeggen dat de kwestie over het geldbedrag iets was tussen haar en haar broer, en niet tussen haar en mevrouw [A] . Uit de berichten is dat echter niet af te leiden. De berichten ondersteunen juist de lezing van [gedaagde] dat het geld van de belastingdienst wel en het geld voor de advocaat niet door hem moest worden terugbetaald.
De bereidheid om het geld terug te betalen als [gedaagde] dat zou kunnen
3.5.
[gedaagde] heeft op de rolzitting en ook op de zitting van 5 december verklaard dat hij zijn zusje het liefst het geld zou willen terugbetalen. De kantonrechter begrijpt dat en kan zich voorstellen dat in het licht van de ondertussen verstoorde familierelatie een terugbetaling misschien wel de wenselijke uitkomst zou zijn. De enkele bereidheid tot terugbetaling aan de zijde van [gedaagde] maakt echter niet dat hij hiertoe juridisch ook verplicht is en dat de terugbetaling in rechte af te dwingen is. Daarvoor is namelijk nodig dat partijen het erover eens zijn geweest dat er destijds sprake was van een lening van [eiseres] aan [gedaagde] en dat de verplichting tot terugbetaling (nog) bestaat.
Conclusie
3.6.
Uit het voorgaande kan het volgende worden afgeleid. Er is voorafgaand aan het overmaken van het geldbedrag niets tussen partijen afgesproken en ook is er vanuit [eiseres] geen signaal uitgegaan naar [gedaagde] waaruit hij kon afleiden dat zij het geld voor de advocaatkosten zag als een lening. Uit het hiervoor onder 3.3 geciteerde gesprek blijkt ook niet dat er sprake was van een verplichting om het geldbedrag terug te betalen, integendeel. Al met al leidt dat tot de conclusie dat [eiseres] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat er sprake was van een lening, terwijl dat wel op haar weg ligt.
Op basis van het bovenstaande is dus niet komen vast te staan dat er sprake was van een lening. Daarom zal de kantonrechter de vorderingen van [eiseres] afwijzen.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
3.5.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- verletkosten
50,00
Totaal
50,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. S. Koppert en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.