ECLI:NL:RBMNE:2024:6963

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/16/575687 / FO RK 24-631
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing van een minderjarige, ingediend door de moeder. De moeder verzocht de rechtbank om toestemming om met haar zoon, [minderjarige], te verhuizen naar [woonplaats]. De vader van [minderjarige] verzet zich tegen deze verhuizing en heeft zelfstandige verzoeken ingediend, waaronder een wijziging van de zorgregeling en het hoofdverblijf van [minderjarige]. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat de verhuizing nadelige gevolgen zou hebben voor [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] al een lange tijd een co-ouderschapsregeling heeft en dat het belangrijk is dat hij in de nabijheid van beide ouders blijft wonen. De rechtbank heeft ook de huidige zorgregeling gewijzigd, zodat [minderjarige] op zondagavond bij zijn vader verblijft als de moeder in [woonplaats] is. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kosten van de procedure zijn voor iedere ouder afzonderlijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/575687 / FO RK 24-631
Verhuizing
Beschikking van 12 december 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.A.J. Hanssen,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.W. Siebenga.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift van de moeder (met productie 1 en 3), binnengekomen op
15 mei 2024;
  • het bericht van de moeder van 30 mei 2024 met productie 2;
  • het verweerschrift (met producties 1 tot en met 3) van de vader van 10 juli 2024, met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken);
  • het verweerschrift van de moeder tegen de zelfstandige verzoeken van de vader, binnengekomen op 14 november 2024 (met productie 4 en 5).
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
21 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
Op de zitting heeft de advocaat van de vader een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft aan de minderjarige [minderjarige] , de zoon van de ouders, gevraagd wat hij van de verzoeken vindt. [minderjarige] heeft op 19 november 2024 met de voorzitter gesproken. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld tijdens het gesprek. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.5.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank heeft de uitspraakdatum bepaald op 19 december 2024 of zoveel eerder als mogelijk.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest tot [2014] .
2.2.
Zij hebben samen een kind:
[minderjarige], geboren op [2012] in [geboorteplaats] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen.
2.4.
De ouders hebben in een op 10 februari 2014 door de vader en op 24 februari 2014 door de moeder ondertekend ouderschapsplan onder andere de volgende afspraken gemaakt:
  • [minderjarige] zal op het adres van moeder worden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente;
  • indien één van de ouders het voornemen heeft te verhuizen, dan zullen zij dit vooraf
met elkaar bespreken en beoordelen of dit aanleiding vormt tot aanpassing van
bepaalde afspraken in dit ouderschapsplan. Ouders zullen binnen een straal van
20 km van elkaar blijven wonen;
- [minderjarige] zal de helft van de tijd bij de vader verblijven en de helft van de tijd bij de
moeder. [minderjarige] zal eenmaal per week van verblijf verwisselen, waarbij de vrijdag het
wisselmoment betreft. In de even weken zal moeder de zorg aanvangen, waarbij [minderjarige]
op vrijdag naar vader vertrekt. In de oneven weken zal vader de zorg aanvangen,
waarbij [minderjarige] op vrijdag naar moeder vertrekt. Partijen kunnen in onderling overleg afwijken van deze regeling;
- partijen zullen in onderling overleg de vakanties en feestdagen verdelen, waarbij
beide ouders recht hebben op een feestdag, en vakantie in de vakantieperiode bij
schoolvakanties. [minderjarige] zal drie weken in de zomer bij iedere ouder doorbrengen
waarvan minimaal twee weken aaneengesloten zullen zijn;
- [minderjarige] wordt in het kader van deze contactregeling gehaald en gebracht door de
vader en de moeder.
Het ouderschapsplan is gehecht aan en maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 18 maart 2014.
2.5.
De zorgregeling is inmiddels gewijzigd. [minderjarige] is iedere week van maandagochtend tot en met woensdagmiddag bij de vader in [woonplaats] en van woensdagavond tot en met vrijdagochtend bij de moeder in [woonplaats] . De weekenden (vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend) verblijft [minderjarige] om en om bij de vader in [woonplaats] danwel bij de moeder in [woonplaats] , waar haar huidige partner woont.
2.6.
De moeder verzoekt de rechtbank om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met [minderjarige] naar [woonplaats] , alsmede om hem in te schrijven in de gemeente [woonplaats] .
2.7.
De vader voert verweer en wil dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen. Daarnaast verzoekt de vader de rechtbank – als zelfstandige verzoeken – om:
het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen en te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn;
voor het geval de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verlenen van
vervangende toestemming tot verhuizing naar [woonplaats] zou afwijzen, te
bepalen dat:
-
primairindien de moeder besluit dan toch in [woonplaats] te blijven wonen,
de zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] bij de moeder verblijft van woensdagmiddag uit school tot vrijdagochtend naar school alsmede een weekend in de twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] haalt en brengt en waarbij de moeder in het weekend dat [minderjarige] een sporttoernooi, een schoolfeest-, verjaardagsfeest van vrienden of andere soortgelijke evenementen in [plaats] heeft, de moeder met [minderjarige] in [woonplaats] verblijft of [minderjarige] bij de vader brengt;
-
subsidiairindien de moeder alleen naar [woonplaats] verhuist,
de zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] bij de moeder verblijft:
 in week 1: van vrijdagmiddag uit school tot zondag 19.00 uur,
 in week 2: van donderdagmiddag tot vrijdagochtend naar school,
 waarbij de moeder het brengen en halen verzorgt;
voor het geval de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing naar [woonplaats] zou toewijzen, de huidige zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] naar de moeder gaat:
 in week 1: van vrijdagmiddag uit school tot zondag 19.00 uur, waarbij de moeder in het weekend dat [minderjarige] een sporttoernooi, een schoolfeest-, verjaardagsfeest van vrienden of andere soortgelijke evenementen in De [plaats] heeft, [minderjarige] bij de vader brengt zodat hij daar naartoe kan gaan,
 in week 2: op donderdagmiddag uit school tot vrijdagochtend naar school,
 waarbij de moeder het brengen en halen verzorgt.
2.8.
De moeder is het niet eens met de zelfstandige verzoeken van de vader. Als de rechtbank geen toestemming verleent zal zij in [woonplaats] blijven wonen.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af tot vervangende toestemming om met [minderjarige] te mogen verhuizen naar [woonplaats] . Verder wijzigt de rechtbank de zorgregeling, in die zin dat [minderjarige] op zondagavond naar de vader moet gaan als de moeder met [minderjarige] in [woonplaats] verblijft. Als de moeder op die zondagavond in [woonplaats] verblijft, verblijft [minderjarige] bij zijn moeder tot maandagochtend. Deze beslissing zal ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen, wijst de rechtbank af.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
De verhuizing
3.2.
Iedere ouder heeft het recht om zijn of haar leven met een kind in te richten op een manier die hem of haar goed lijkt. Daaronder valt in beginsel ook de vrijheid om op een andere plek met een kind te gaan wonen. Als de ene ouder het niet eens is met de verhuisplannen van de andere ouder, dan moet de rechtbank alle omstandigheden in kaart brengen en een belangenafweging maken. Het belang van het kind staat hierbij voorop, maar afhankelijk van de omstandigheden kunnen andere belangen zwaarder wegen.
3.3.
De moeder heeft al een lange tijd de wens om samen met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats] , zodat zij de hele week kan gaan samenwonen met haar partner. De moeder vindt het appartement in [woonplaats] te klein en de buurt waar zij wonen onprettig. In [woonplaats] heeft haar partner een ruime woning met een grote slaapkamer voor [minderjarige] . Op dit moment verblijft de moeder in de week dat [minderjarige] bij haar verblijft doordeweeks met [minderjarige] in [woonplaats] en in het weekend met [minderjarige] bij haar partner in [woonplaats] . De vader woont in [woonplaats] met zijn partner en hun dochter van zeven jaar oud. [minderjarige] zijn leven speelt zich grotendeels af in de omgeving van [plaats] en [woonplaats] . Hij gaat daar naar school, hij hockeyt daar en hij heeft daar zijn vrienden. De moeder vindt het belangrijk dat dit niet verandert als zij met [minderjarige] verhuist naar [woonplaats] . Ook voor haar staat voorop dat [minderjarige] in [plaats] naar de middelbare school blijft gaan, waar hij dit schooljaar is gestart, en dat hij zijn hobby’s in die omgeving blijft uitoefenen.
3.4.
De rechtbank begrijpt de wens van de moeder om samen te gaan wonen met haar partner. Dat de moeder zich ongelukkig voelt in haar huidige woning in [woonplaats] vindt de rechtbank een verdrietige situatie, maar zij is van oordeel dat het belang van de moeder in dit geval ondergeschikt is aan dat van [minderjarige] . De rechtbank vindt dat de gevolgen van de verhuizing met [minderjarige] voor hem te nadelig zullen uitpakken. Het zou betekenen dat [minderjarige] in de week dat hij bij zijn moeder verblijft vanaf [woonplaats] met het openbaar vervoer moet reizen naar school.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder onderschat hoe het is voor een twaalfjarige jongen om over zo’n afstand te moeten reizen tussen zijn huis, school, sport en vrienden. De moeder stelt in haar verzoekschrift dat het gaat om een enkele treinreis van
42 minuten en dat deze reistijd aanvaardbaar is. Maar de feitelijke reistijd van deur tot deur zal een stuk langer zijn dan 42 minuten. Vanaf de woning van de partner van de moeder in [woonplaats] naar school moet [minderjarige] veel reisbewegingen maken. Eerst moet [minderjarige] naar station Rotterdam Alexander. Dit kost ongeveer tien minuten met de fiets of met de auto of twintig minuten als hij met het openbaar vervoer gaat. Vervolgens moet [minderjarige] met de trein van Rotterdam Alexander naar Utrecht Centraal en moet hij daar overstappen op de trein naar [woonplaats] . Daarna moet [minderjarige] nog een paar minuten naar school fietsen. Dan is hij al gauw vijf kwartier onderweg. Er moet namelijk ook rekening gehouden worden met een marge om op tijd op het station te zijn, met een overstaptijd op Utrecht Centraal en met het wegzetten en/of pakken van zijn fiets. Als de moeder [minderjarige] met de auto zou brengen is de reistijd in de ideale situatie minimaal 45 minuten. Bovendien is nog geen rekening gehouden met files op de weg, treinen die uitvallen, vertragingen et cetera.
Het eerste uur op de school van [minderjarige] begint al om 8:15 uur. De rechtbank vindt het belangrijk voor de gemoedsrust van [minderjarige] dat hij zonder stress op tijd op school is. Als van hem gevraagd wordt om ’s ochtends vroeg te moeten reizen op dit traject met het openbaar vervoer, is het maar de vraag of dat steeds gaat lukken gelet op de onbetrouwbaarheid van het openbaar vervoer.
En diezelfde reis moet aan het einde van de schooldag of op woensdag na afloop van de hockey ook weer gemaakt worden. Dat betekent dat [minderjarige] op een aantal dagen per week tenminste 2,5 uur kwijt zal zijn aan het reizen van en naar school.
Dat de moeder heeft aangeboden om samen met [minderjarige] met het openbaar vervoer mee te reizen zolang [minderjarige] dat wil, maakt dit alles niet anders.
3.5.
Daar komt bij dat reizen vermoeiend is en veel tijd kost. Tijd die een jongen van twaalf jaar oud veel beter kan besteden aan andere dingen. Bovendien heeft [minderjarige] ook zijn eigen kwetsbaarheden. In 2023 heeft [minderjarige] diagnostisch onderzoek gehad omdat hij moeite had met de omgang met leeftijdsgenoten. Op school werd bij [minderjarige] veel boosheid gezien, wat zich uitte in brutaal en ongepast gedrag richting leerlingen. Uit het verslag van Mentaal Beter van december 2023 blijkt dat [minderjarige] snel overprikkeld raakt en meer dan andere kinderen behoefte heeft aan rust en regelmaat. [minderjarige] is verbaal opvallend sterk, waardoor het risico bestaat dat hij overvraagd wordt. De indruk van de onderzoekers is dat [minderjarige] een prikkelgevoelige jongen is, die met name in een prikkelrijke omgeving druk, onhandig en impulsief gedrag laat zien. Er is sprake van een disharmonisch profiel en een beperkt werkgeheugen. De verbale vaardigheden van [minderjarige] zijn op een hoog tot uitzonderlijk hoog niveau ontwikkeld. Het is hierdoor voorstelbaar dat dit enerzijds leidt tot een overschatting van [minderjarige] en anderzijds tot een gevoel van mismatch met leeftijdgenoten. Sinds [minderjarige] op de middelbare school zit gaat het gelukkig beter met hem. Hij is goed geaard in zijn klas en in zijn hockeyteam. De rechtbank vindt het belangrijk dat dit zo blijft en daarom moet er geen onnodige onrust komen in zijn leven. Het reizen per openbaar vervoer is per definitie druk en levert veel prikkels op.
[minderjarige] is in zijn jonge leven al meerdere keren verhuisd en nog een extra verhuizing met alle gevolgen vandien, vindt de rechtbank niet in zijn belang.
3.6.
Bovendien vindt de rechtbank het voor een goed lopende co-ouderschapsregeling noodzakelijk dat de ouders binnen dezelfde regio wonen. Sinds [minderjarige] één jaar oud is, geldt er al een co-ouderschapsregeling. [minderjarige] is daaraan gewend en de ouders hebben ook allebei de wens om dit in stand te laten. Wanneer de moeder in [woonplaats] gaat wonen is de afstand tussen de ouderlijke huizen te groot om co-ouderschap te kunnen voortzetten. [minderjarige] heeft inmiddels de leeftijd gekregen waarop hij steeds meer zelfstandig dingen onderneemt. Dat is goed voor zijn ontwikkeling. Hij fietst zelf tussen zijn ouders, school, sport en vrienden. De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige] dat op deze manier kan blijven doen.
3.7.
De vader heeft in reactie op de vraag wat hij zal doen als de moeder wel toestemming zou krijgen om met [minderjarige] te verhuizen op de zitting gezegd dat hij dan naar de omgeving Rotterdam zou moeten verhuizen. De vader vindt namelijk dat niet van [minderjarige] verwacht kan worden dat hij zo ver moet reizen naar school.
De rechtbank vindt dat dit niet van de vader en zijn gezin verlangd kan worden. De vader en zijn huidige partner hebben al eerder hun leven en woonomgeving aangepast aan de zorg voor [minderjarige] . Bovendien heeft de vader nog een dochter van zeven jaar oud, die ook in [plaats] naar school gaat, en hij en zijn partner werken in [woonplaats] . Een verhuizing van de vader naar Rotterdam zou betekenen dat [minderjarige] ook naar een nieuwe school zou moeten gaan en niet meer bij zijn huidige hockeyclub kan sporten. Dat vindt de rechtbank geen wenselijk scenario.
De zorgregeling
3.8.
De rechtbank is het met de vader eens dat het op dit moment in de huidige regeling te onrustig is als [minderjarige] op maandagochtend door de moeder op weg naar haar werk om 06.45 uur bij de vader wordt gebracht nadat hij in het weekend bij zijn moeder heeft verbleven.
Als de moeder in zo’n weekend op de zondagavond met [minderjarige] in [woonplaats] verblijft, vindt de rechtbank het in het belang van [minderjarige] wenselijk dat hij die zondagavond al bij zijn vader wordt gebracht, zodat hij op maandag niet extreem vroeg op hoeft.
Als de moeder op zondagavond met [minderjarige] in [woonplaats] verblijft, ziet de rechtbank geen aanleiding om de zorgregeling te wijzigen. In dat geval kan [minderjarige] op zondagavond bij zijn moeder blijven slapen en op maandagochtend zelf naar school fietsen. De rechtbank zal dit zo opnemen in het dictum en het is aan de moeder om te beslissen of zij op zondagavond in [woonplaats] of in [woonplaats] verblijft. Afhankelijk van haar keuze zal [minderjarige] op zondagavond weer naar zijn vader gaan of tot maandagochtend bij haar verblijven.
De hoofdverblijfplaats
3.9.
Nu de rechtbank het verzoek van de moeder om met [minderjarige] te mogen verhuizen heeft afgewezen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. De moeder heeft toegezegd dat zij niet zonder [minderjarige] naar [woonplaats] gaat verhuizen. Dat betekent dat de co-ouderschapsregeling in stand kan blijven. De vader heeft verder geen argumenten aangevoerd waarom de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] gewijzigd zou moeten worden.
De brief aan [minderjarige]
3.10.
Tegelijk met deze beschikking stuurt de rechtbank aan [minderjarige] een brief waarin zij de beslissing aan hem uitlegt. In die brief is het volgende opgenomen:

Op 19 november 2024 hebben wij elkaar gesproken. Ik vond het heel fijn dat je met mij wilde praten. Aan het eind van het gesprek hebben we afgesproken dat ik je zou laten weten wat mijn beslissing is. Daarom schrijf ik je nu deze brief.
Op 21 november 2024 was er een zitting. Tijdens de zitting heb ik samen met twee andere rechters gepraat met je ouders en hun advocaten. Er was ook iemand van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig om mij en de andere rechters advies te geven.
Ik heb op de zitting verteld wat jij aan mij hebt verteld. Jij hebt al je hele leven een co-ouderschapsregeling. Dat betekent dat je de helft van de tijd bij je vader in [woonplaats] verblijft en de helft van de tijd bij je moeder in [woonplaats] . Je moeder wil graag met jou naar [woonplaats] verhuizen. Jij hebt aan mij verteld dat je hoopt dat je moeder een verstandige keuze maakt en niet zal verhuizen. Dat is ook wat ik samen met de twee andere rechters heb beslist. We begrijpen goed dat je moeder bij [B] wil wonen en dat het huis in [woonplaats] fijner is dan het huis in [woonplaats] , maar wij vinden toch dat je moeder niet met jou naar [woonplaats] mag verhuizen. Jouw leven speelt zich af in de omgeving van [plaats] . Je hebt daar je school, je hockey en je vrienden. Als je moeder met jou naar [woonplaats] zou verhuizen, zou jij de helft van de tijd met het openbaar vervoer heen en weer naar school moeten reizen. Dat duurt erg lang en het kan ook voorkomen dat je vertragingen hebt of dat er storingen zijn in het openbaar vervoer. Dan kom je niet op tijd op school en dat geeft stress. Dat vinden wij niet goed voor jou. Wij vinden het belangrijk dat jij je lekker op de fiets kunt verplaatsen tussen je ouders, school, sport en je vrienden. Dat past ook bij jouw leeftijd. Daarom vinden wij dat je moeder niet met jou mag verhuizen naar [woonplaats] .Verder hebben we beslist dat als je het weekend bij je moeder in [woonplaats] bent en zij gaat liever niet terug naar [woonplaats] , dat jij dan op zondagavond al naar je vader teruggaat, in plaats van maandagochtend heel vroeg. Of je op zondagavond of maandagochtend afreist naar [woonplaats] , hangt er dus van af waar jij met je moeder bent op zondagavond. Dat is aan je moeder om te beslissen.
Ik hoop dat het hiermee voor jou duidelijk is wat de beslissing is.”
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.11.
De rechtbank zal de beslissing over de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De kosten van deze procedure
3.12.
De rechtbank zal beslissen dat iedere ouder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van de ouders in de proceskosten te veroordelen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de onder rechtsoverweging 2.5. genoemde zorgregeling ten aanzien van de weekenden dat [minderjarige] bij de moeder verblijft en stelt de volgende regeling vast:
  • als de moeder op de zondagavond met [minderjarige] in [woonplaats] verblijft, moet zij [minderjarige] op zondagavond al naar zijn vader brengen (in plaats van maandagochtend);
  • als de moeder op de zondagavond met [minderjarige] in [woonplaats] verblijft, geldt de huidige regeling en blijft [minderjarige] tot maandagochtend bij de moeder;
4.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
bepaalt dat de ouders hun eigen proceskosten betalen;
4.4.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.C. Oostendorp (voorzitter),
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. N.W. Verbruggen-van Heijst, (kinder)rechters in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.