In deze zaak, die op 16 december 2024 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] betreffende een koopovereenkomst van percelen grond. De partijen hebben in juli 2024 een koopovereenkomst ondertekend, maar er ontstond onduidelijkheid over de te leveren percelen. [eiseres] vorderde nakoming van de overeenkomst, terwijl [gedaagde] de overeenkomst op 18 oktober 2024 buitengerechtelijk ontbond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van [eiseres] niet toewijsbaar was in kort geding, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over wat partijen precies waren overeengekomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er te veel onduidelijkheid was over de percelen die geleverd moesten worden, en dat een kort geding niet geschikt was voor het vaststellen van de exacte afspraken tussen partijen. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd de vordering van [gedaagde] tot betaling van een boete afgewezen, omdat niet was gebleken dat de koopovereenkomst was ontbonden. Ook [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten.