ECLI:NL:RBMNE:2024:695

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/1088-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake besluit van het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2024 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 16 juni 2023, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de opposant de ingebrekestelling te vroeg had verzonden, en daarom was het beroep niet-ontvankelijk verklaard zonder zitting te houden, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de zitting op 17 januari 2024 heeft de opposant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de datum van indienen van zijn verzoek op 9 januari 2023 als ontvangstdatum moest worden beschouwd. Hij stelde dat hij het verzoek persoonlijk had afgegeven aan de balie van de Universiteit Utrecht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het College aannemelijk heeft gemaakt dat het verzoek op 13 januari 2023 is ontvangen, zoals blijkt uit de stempel op het verzoek. De opposant heeft geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die zijn stelling ondersteunen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van 16 juni 2023 terecht was, omdat de beslistermijn door het College op tijd was verlengd en het beroep van de opposant niet-ontvankelijk was. Het verzet is ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1088-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2024 op het verzet van

[opposant] , te [plaats] , opposant,

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen het uitblijven van een besluit van het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht (het college).
In de uitspraak van 16 juni 2023 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposant heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023. Opposant is verschenen.
Het college is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 16 juni 2023 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposant de ingebrekestelling te vroeg heeft verzonden. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 16 juni 2023 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 16 juni 2023 niet juist omdat de datum van het indienen van het verzoek van 9 januari 2023 als ontvangstdatum dient te gelden. Opposant stelt dat hij het verzoek op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) op 9 januari 2023 persoonlijk heeft afgegeven aan de balie van het [organisatie] [adres] . Opposant geeft aan dat het verzoek daarmee op 9 januari 2023 binnen het verantwoordingsbereik van de Universiteit Utrecht kwam en acht dat het als zodanig op die datum door verweerder is ontvangen. De afstempeling van vier dagen later maakt dit volgens opposant niet anders en dit werd ook in de ingebrekestelling vermeld. Ook interne vertragingen binnen de Universiteit Utrecht maken de ontvangstdatum volgens opposant niet anders. Vertragingen tussen gebeurtenis en afstempeling komen vaker voor en verweerder meldt vaker problemen bij zijn interne postdienst. Een gestempelde datering mag volgens opposant niet gelijkgesteld worden aan de ontvangstdatum in de zin van de Awb.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Evenals in de uitspraak van 16 juni 2023 is geoordeeld, is ook de verzetsrechter van oordeel dat het college met het overleggen van het verzoek van opposant met hierop de datum van 13 januari 2023 gestempeld, aannemelijk heeft gemaakt dat zij het verzoek op 13 januari 2023 ontvangen heeft.
Naar het oordeel van de verzetsrechter heeft opposant tegenover de door het college aannemelijk gemaakte ontvangst van het verzoek op 13 januari 2023, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het verzoek op een eerdere datum door het college is ontvangen. Opposant heeft hiertoe geen ter zake doende stukken overgelegd, zoals een ontvangstbevestiging met de datum van 9 januari 2023 of andere stukken anders dan het door hem op 9 januari 2023 gedateerde verzoek. De (enkele) stelling van opposant dat het baliepersoneel geen inkomstbevestiging kan verstrekken omdat het niet beschikt over datumstempels of een kopieermachine acht de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat deze onderbouwing in het geheel niet van opposant kan worden verlangd. De door opposant overgelegde stukken uit andere zaken betreffende een – al dan niet – verschil in de datum van indiening van documenten door opposant en de datum van ontvangst door het college, zijn onvoldoende voor een ander oordeel in deze zaak. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het verzoek in afwijking van de ontvangststempel reeds op 9 januari 2023 door het college is ontvangen.
5. In de uitspraak van 16 juni 2023 is dan ook terecht geoordeeld dat de beslistermijn door het college op tijd is verlengd en dat het beroep van opposant niet-ontvankelijk was omdat ten tijde van de ingebrekestelling van 13 februari 2023 de beslistermijn nog niet was verstreken.
6. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van de rechtbank van
16 juni 2023 in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van S. Ayyildiz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.