In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2024 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 16 juni 2023, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de opposant de ingebrekestelling te vroeg had verzonden, en daarom was het beroep niet-ontvankelijk verklaard zonder zitting te houden, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tijdens de zitting op 17 januari 2024 heeft de opposant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de datum van indienen van zijn verzoek op 9 januari 2023 als ontvangstdatum moest worden beschouwd. Hij stelde dat hij het verzoek persoonlijk had afgegeven aan de balie van de Universiteit Utrecht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het College aannemelijk heeft gemaakt dat het verzoek op 13 januari 2023 is ontvangen, zoals blijkt uit de stempel op het verzoek. De opposant heeft geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die zijn stelling ondersteunen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van 16 juni 2023 terecht was, omdat de beslistermijn door het College op tijd was verlengd en het beroep van de opposant niet-ontvankelijk was. Het verzet is ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is verzonden aan de betrokken partijen.