ECLI:NL:RBMNE:2024:6945

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/604
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor woningbouwproject in Huizen

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 24/604, waarin eisers, vertegenwoordigd door mr. E.M. van Bommel en mr. R. van Dam, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, vertegenwoordigd door T.M.H. van Zundert, hebben aangeklaagd. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 30 augustus 2024, waarin de rechtbank het college de gelegenheid gaf om een gebrek in het bestreden besluit van 15 december 2023 te herstellen. Het college heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering op 9 oktober 2024, maar eisers hebben geen schriftelijke zienswijze ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de berekeningen van de verkeersgeneratie in het stikstofonderzoek en de ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende inzicht heeft gegeven in de verschillen tussen de berekeningen, maar dat de uiteindelijke uitleg over de verkeersgeneratie voor de verleende omgevingsvergunning toereikend is. De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het project een goed woon-, leef- en ondernemersklimaat waarborgt, en dat het college in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

In de beslissing verklaart de rechtbank het beroep van [eiser 16] B.V. niet-ontvankelijk, terwijl het beroep van de overige eisers gegrond wordt verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand, en draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/604

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats] ,

[eiser 2], uit [woonplaats]
[eiser 3], uit [woonplaats]
[eiser 4] B.V.,
[eiser 5] B.V.,
[eiser 6] B.V.,
[eiser 7] B.V.,
[eiser 8] h.od.n [handelsnaam 1],
[eiser 8] h.o.d.n [handelsnaam 2],
[eiser 9] h.o.d.n [handelsnaam 3],
[eiser 10] h.o.d.n [handelsnaam 4],
[eiser 11] B.V.,
[eiser 12] h.o.d.n [handelsnaam 5],
[eiser 13] h.o.d.n [handelsnaam 6],
[eiser 15] h.o.d.n [handelsnaam 7] ,
allen gevestigd in [vestigingsplaats] ,
[eiser 16] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] ,
[eiser 17] h.o.d.n [handelsnaam 8], gevestigd in [vestigingsplaats]
eisers
(gemachtigden: mr. E.M. van Bommel en mr. R. van Dam),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen

(gemachtigde: T.M.H. van Zundert).

Inleiding

1. Op 30 augustus 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan. Deze
uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om
binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 15 december 2023 te herstellen.
3. Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 9 oktober 2024 een
aanvullende motivering gegeven. Eisers hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een schriftelijke zienswijze in te dienen.
4. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het
onderzoek op 15 november 2024 gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging
5. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Daarin heeft de rechtbank
geoordeeld dat er twee berekeningen van de verkeersgeneratie zijn, één in het stikstofonderzoek en één in de ruimtelijke onderbouwing, die een relatief groot verschil in uitkomst laten zien. Beide berekeningen zijn gebaseerd op de kengetallen van het CROW en in beide berekeningen zijn voor de woningen en de commerciële functies dezelfde uitgangspunten gehanteerd. De verschillen in de berekeningen en welke berekening de juiste is, is uit de stukken niet duidelijk geworden. Indien het stikstofonderzoek de juiste berekening geeft, is niet gemotiveerd dat de verkeersgeneratie een goed woon-, leef- en ondernemersklimaat waarborgt.
6. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij
hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Herstelpoging van het college
7. Het college stelt zich in de aanvullende motivering op het standpunt dat de berekening
van de verkeersgeneratie conform de tabel in de ruimtelijke onderbouwing de juiste berekening is. Het college heeft daarom een aangepast stikstofonderzoek als onderdeel van de verleende omgevingsvergunning overgelegd. Als reden voor het verschil in cijfers in de stukken geeft het college aan dat tijdens de behandeling van de vergunningaanvraag wijzigingen in de aanvraag zijn doorgevoerd. Aanvankelijk was de gedachte om het parkeren gedeeltelijk in openbaar gebied op te lossen, maar later is parkeren op eigen terrein en dubbelgebruik het vertrekpunt geworden en gebleven bij de aanvraag en de beslissing op de aanvraag. Verder heeft het college er op gewezen dat in de ruimtelijke onderbouwing is beschreven dat de verkeersgeneratie zal opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer in de omgeving van de projectlocatie en dat het bestemmingsplan gelet op de verschillende gebruiksvormen binnen de geldende ‘Gemengde bestemming’ en de toegestane bouwhoogte
van 10 meter een grotere verkeerstoename tot gevolg zou hebben dan het project waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank is van oordeel dat de aanvullende motivering van het college weinig
inzicht geeft hoe het verschil in berekening van de verkeersgeneratie is ontstaan zoals is geconstateerd in de tussenuitspraak. Maar de gegeven uitleg over de verkeersgeneratie voor de verleende omgevingsvergunning is wel toereikend. De rechtbank betrekt daarbij de uitleg van het college dat het bestemmingsplan meer verkeersgeneratie (1.034,15 mvt/etmaal) toestaat voor culturele, sport- en recreatieve voorzieningen dan de verkeersgeneratie (320,1 mvt/etmaal) in de verleende vergunning. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het project een goed woon-, leef- en ondernemersklimaat waarborgt. Het college heeft dan ook in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning kunnen verlenen.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op wat in de tussenuitspraak onder 5. is overwogen, verklaart de rechtbank het
beroep voor zover dat is ingediend door [eiser 16] B.V. niet-ontvankelijk.
10. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het door de overige eisers
ingediende beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door
hen betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij
hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dat is ingediend door [eiser 16] B.V. niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de overige eisers gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.