ECLI:NL:RBMNE:2024:6935

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
563244 / HL ZA 23-278
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat voor schade door gebrekkige advisering in het kader van een overname

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2024 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde], waarbij [eiseres] schadevergoeding vorderde van haar advocaat, [gedaagde]. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de opdrachtovereenkomst, wat heeft geleid tot schade voor [eiseres]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en bekwaam advocaat mag worden verwacht, en dat dit heeft geleid tot een schadevergoeding voor [eiseres]. De rechtbank heeft de schade begroot op € 35.000,00, vermeerderd met rente, en een bedrag van € 1.548,80 voor kosten die [eiseres] heeft gemaakt in verband met de overname. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 7.410,63. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van eigen schuld van [eiseres], omdat zij niet de kans heeft gekregen om een weloverwogen beslissing te nemen over de overname.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/563244 / HL ZA 23-278 AW/4508
Vonnis van 24 december 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. D.H.P.M. Müskens,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R. Bosman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 juli 2024
- de akte van [eiseres] van 25 september 2024 met producties 21 t/m 27
- de antwoordakte van [gedaagde] met productie 12.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Verklaring voor recht wordt toegewezen
2.1.
Bij tussenvonnis heeft de rechtbank al geoordeeld dat [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenissen die voortvloeien uit de opdrachtovereenkomst tussen [eiseres] als cliënt en [gedaagde] als advocaat en geconcludeerd dat de verklaring voor recht toewijsbaar is. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dat oordeel terug te komen. De verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
[eiseres] krijgt een schadevergoeding toegewezen
2.2.
Indien de opdrachtnemer tekortschiet in de zorgplicht, dan is hij in beginsel aansprakelijk voor de schade die de opdrachtgever als gevolg van deze tekortkoming heeft geleden of lijdt. Voor de beantwoording van de vraag of de beroepsfout heeft geleid tot schade moet de huidige situatie worden vergeleken met de hypothetische situatie waarin de tekortkoming is weggedacht, met andere woorden de situatie waarin [gedaagde] de overnamesom had getoetst en een eigenwaarde bepaling had gemaakt, [eiseres] had geadviseerd over de juridische haken en ogen bij de overname van het UWV contract en [eiseres] had behoed voor de voor haar negatieve voorwaarden in de vaststellingsovereenkomst.
2.3.
Voor de bespreking van de schade die al dan niet door [eiseres] is geleden, zal de rechtbank de volgorde aanhouden zoals die is gehanteerd in het tussenvonnis.
-
a. het verlies aan inkomen
De rechtbank komt niet terug van de beslissing over het gestelde inkomensverlies
2.4.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat het causaal verband tussen de door [eiseres] gestelde schade met betrekking tot het inkomensverlies en de gebrekkige advisering van [gedaagde] ontbreekt. De arbeidsovereenkomst is opgezegd voordat de overeenkomst met [onderneming 1] tot stand is gekomen.
2.5.
[eiseres] heeft de rechtbank verzocht om terug te komen van de in het tussenvonnis gegeven geldende eindbeslissing. Hiertoe heeft [eiseres] aangevoerd dat [eiseres] pas heeft besloten om haar arbeidsovereenkomst op te zeggen nadat zij twee adviesgesprekken met [gedaagde] heeft gehad. [eiseres] heeft na aanvang van de opdracht door [gedaagde] en na zijn gegeven adviezen besloten om haar arbeidsomvang eerst te verminderen en vervolgens te beëindigen. Volgens [eiseres] heeft zij deze beslissing uitsluitend genomen vanwege de door haar voorgenomen overname van de activiteiten van [onderneming 1] en bestaat er een causaal verband tussen de tekortschietende advisering van [gedaagde] en het inkomensverlies.
2.6.
De rechtbank heeft uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat het inkomensverlies van [eiseres] geen rechtstreeks gevolg is van de advisering van [gedaagde] . Hiermee is een eindbeslissing gegeven. Daarvan kan in dezelfde instantie niet meer worden teruggekomen, tenzij sprake is van bijzondere nauwkeurig aan te geven omstandigheden die het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dit laatste kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag van de rechter of als de betreffende beslissing blijkt te berusten op een onjuiste feitelijke grondslag.
2.7.
[eiseres] heeft geen nieuwe feiten aangevoerd op basis waarvan tot de conclusie moet worden gekomen dat de beslissing in het tussenvonnis berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Dat [eiseres] aanvoert dat zij haar arbeidsovereenkomst pas heeft opgezegd nadat zij twee gesprekken heeft gevoerd met [gedaagde] , is geen nieuw feit maar een nadere stelling. Van een juridische misslag is evenmin sprake. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat wat [eiseres] heeft aangevoerd ook inhoudelijk niet tot een ander oordeel kan leiden. Niet gebleken is dat [eiseres] haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd op advies van [gedaagde] , integendeel op 4 november 2021 bericht [eiseres] na een vraag daarover van [gedaagde] dat zij haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Daarnaast dateert ook deze berichtgeving van voor het aangaan van de overeenkomst met [onderneming 1] .
-
b. de door [eiseres] en [gedaagde] betaalde kosten
2.8.
De advocaatkosten zullen worden afgewezen omdat iedere rechtsgrond ontbreekt. Daarover heeft de rechtbank zich bij vonnis van 17 juli 2024 al uitgelaten.
-
c. de kosten ter vaststelling van de schade
2.9.
Met betrekking tot de kosten die zien op het rapport ter waardebepaling gedeeltelijke overname [onderneming 1] heeft de rechtbank al geoordeeld dat deze toewijsbaar zijn. Het bedrag van € 1.548,80 zal dan ook worden toegewezen.
-
d. het saldo van de overnamesom
2.10.
Vast staat dat [eiseres] een lening heeft afgesloten van € 60.000,00 met een rentevergoeding van 7,75% per jaar voor de financiering van de overname. Ook staat vast dat [eiseres] daarvan € 45.000,00 heeft gebruikt om de overnamesom te financieren. Volgens [eiseres] is de overige € 15.000,00 gebruikt om na de overname bedrijfskosten te betalen en om in haar levensonderhoud te voorzien. Het hele bedrag is volgens [eiseres] opgebruikt en kwalificeert daarom als schade. Maar op de zitting heeft [eiseres] expliciet verklaard dat zij de € 15.000,00 niet heeft gebruikt. Het had daarom op de weg van [eiseres] gelegen om, nu zij daarop is teruggekomen, haar stelling te onderbouwen. De enkele stelling dat het resterende bedrag van € 15.000,00 is verbruikt, is niet voldoende.
2.11.
In het kader van de schikking met [onderneming 1] heeft [eiseres] een bedrag van € 10.000,00 terugontvangen van [onderneming 1] . Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht op de geleden schade van [eiseres] . Dit bedrag had zij namelijk niet ontvangen bij een juiste advisering door [gedaagde] . Wat [eiseres] met dit bedrag gedaan heeft is niet relevant. De over deze € 10.000,00 verschuldigde rente tot het moment waarop [onderneming 1] dit aan [eiseres] heeft betaald, kwalificeert wel als schade. Dit bedrag is immers gebruikt voor de koop van de onderneming en [eiseres] heeft de rente daarover moeten betalen.
2.12.
[gedaagde] stelt dat rekening moet worden gehouden met gegenereerde inkomsten uit het ondernemerschap. Volgens [gedaagde] blijkt uit de IB-aangifte 2022 dat de som van de bedrijfsopbrengsten € 77.082,00 is geweest, dat [eiseres] voor een bedrag van € 12.099,00 aan afschrijvingen heeft opgevoerd, dat er een bedrag van € 1.089,00 is opgevoerd voor de afschrijving van haar auto en dat de autokosten van € 3.505,00 bedrijfsmatig door [eiseres] is voldaan, maar ten gunste zijn gekomen van [eiseres] in privé. Dit moet worden aangemerkt als opkomend voordeel, aldus [gedaagde] . Uit de rapportage van [onderneming 2] , het rapport van de waardebepaling, moet echter worden opgemaakt dat er sprake van een negatieve winst van € 4.000,00 over het jaar 2022. Ook uit de IB-aangifte blijkt van een winst uit onderneming van € 25.063,00 negatief, zodat van een voordeel van [eiseres] niet is gebleken.
2.13.
De slotsom van het vorenstaande is dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de schade doordat [eiseres] voor de overname van [onderneming 1] een lening heeft moeten afsluiten. De schade wordt door de rechtbank begroot op:
a. € 35.000,00 vermeerderd met 7,75% vanaf het moment van het aangaan van de lening (31 januari 2022) tot het moment waarop [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres] betaalt;
b. Een bedrag gelijk aan 7,75% rente over het bedrag van € 10.000 vanaf het moment van het aangaan van de lening (31 januari 2022) tot het moment waarop [onderneming 1] het bedrag van € 10.000,00 aan [eiseres] heeft betaald. Dit is namelijk het moment waarop [eiseres] de lening met € 10.000,00 had kunnen aflossen.
-
eigen schuld van [eiseres]
2.14.
[gedaagde] beroept zich op eigen schuld van [eiseres] in de zin van artikel 6:101 BW, omdat [eiseres] zich onvoldoende heeft verdiept in de verplichtingen die zij aanging.
2.15.
De rechtbank verwerpt dat beroep op eigen schuld. In de feitelijke situatie met zorgplichtschendingen heeft [eiseres] niet de kans gekregen om een afgewogen beslissing te nemen of zij [onderneming 1] al dan niet moest overnemen.
-
conclusie
2.16.
[gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 1.548,80, van € 35.000,00 vermeerderd met 7,75% vanaf 31 januari 2022 tot het moment waarop [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres] betaalt en van een bedrag gelijk aan 7,75% rente over het bedrag van € 10.000,00 vanaf 31 januari 2022 tot het moment waarop [onderneming 1] het bedrag van € 10.000,00 aan [eiseres] heeft betaald.
Proceskosten
2.17.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,13
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
4.822,50
(2,5 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.410,63

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] tegenover [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst met [eiseres] en daardoor aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.548,80,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 35.000,00 vermeerderd met 7,75% per jaar vanaf 31 januari 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag gelijk aan 7,75% rente per jaar over het bedrag van € 10.000,00 vanaf 31 januari 2022 tot het moment waarop [onderneming 1] het bedrag van € 10.000,00 aan [eiseres] heeft betaald,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 7.410,63, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.