ECLI:NL:RBMNE:2024:6931

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
584215 KL ZA 24-300
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming onder voorwaarde in kort geding

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad een mondelinge uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee eisers, die als bewindvoerders optreden over de goederen van een onderbewindgestelde, en een gedaagde. De eisers vorderden ontruiming van de woning die door de gedaagde wordt bewoond. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eisers afgewezen, maar onder de voorwaarde dat de gedaagde binnen één maand na de uitspraak toestemming verleent aan zijn financieel adviseur om samen met de boekhouder van de onderbewindgestelde een gezamenlijke aangifte Inkomstenbelasting te doen, zo mogelijk vanaf 2022.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er discussie bestond over de beëindiging van de samenlevingsovereenkomst tussen de onderbewindgestelde en de gedaagde. Ondanks het feit dat de feitelijke samenwoning was geëindigd door de gezondheidssituatie van de onderbewindgestelde, was de voorzieningenrechter van mening dat de samenlevingsovereenkomst niet was beëindigd. De belangenafweging tussen de financiële noodzaak van de eisers en het belang van de gedaagde om in zijn woning te blijven, leidde tot de conclusie dat de belangen van de gedaagde zwaarder wogen. De gedaagde had niet aangetoond dat zijn weigering om mee te werken aan een gezamenlijke belastingaangifte gerechtvaardigd was, terwijl de financiële situatie van de onderbewindgestelde niet zo ernstig was dat ontruiming noodzakelijk was.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de gedaagde om rekening te houden met de financiële belangen van de onderbewindgestelde, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze mondelinge uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/584215 / KL ZA 24-300
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 13 december 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
in de hoedanigheid van bewindvoerders over de goederen van [onderbewindgestelde] ,
eisende partijen,
hierna afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] en samen [eisers] te noemen,
advocaat: mr. R.P.C. Smit te Ermelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna [gedaagde] te noemen,
advocaat: mr. I. de Gram te Geldermalsen.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Lelystad.
De zaak wordt behandeld door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzieningenrechter, en
mr. J. Campmans als griffier.
Aanwezig zijn namens [eisers] :
  • [eiser 1] ;
  • [eiser 2]
- mr. R.P.C. Smit;
Aanwezig zijn namens [gedaagde] :
  • mr. I. de Gram;
  • de heer [A] , financieel adviseur van [gedaagde] .
Verder is er een journalist aanwezig.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de voorzieningenrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.De beslissing

De voorzieningenrechter,
1.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af onder de voorwaarde dat [gedaagde] binnen één maand na de datum van dit vonnis toestemming zal geven aan de heer [A] , zijnde de financieel adviseur van [gedaagde] , voor al hetgeen redelijkerwijs noodzakelijk is om in samenwerking met de boekhouder van [onderbewindgestelde] te komen tot een gezamenlijke aangifte Inkomstenbelasting, zo mogelijk vanaf 2022;
1.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

2.De beoordeling

2.1.
Tussen partijen bestaat discussie over (het antwoord op) de vraag of de samenlevingsovereenkomst tussen [onderbewindgestelde] (hierna: [onderbewindgestelde] ) en [gedaagde] is beëindigd.
2.2.
Op basis van de artikelen 10 en 11 van de samenlevingsovereenkomst is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de samenlevingsovereenkomst niet geëindigd is, ondanks het feitelijk eindigen van de samenleving tussen [onderbewindgestelde] en [gedaagde] . De voorzieningenrechter acht zulks ook in overeenstemming met het gegeven dat de feitelijke samenwoning is geëindigd als gevolg van de gezondheidssituatie van [onderbewindgestelde] . De gezondheidssituatie van [onderbewindgestelde] heeft het noodzakelijk gemaakt haar op te nemen in een verzorgingshuis, als gevolg waarvan de feitelijke samenwoning is geëindigd.
2.3.
Bij beoordeling van de vordering [eisers] tot ontruiming van de door [gedaagde] bewoonde woning aan de [adres] te [woonplaats 3] komt het aan op een afweging van de belangen. Het belang waar [eisers] zich op beroept is, in de kern,
een financiële noodzaak als gevolg waarvan de verkoop van de woning noodzakelijk is. Het belang waar [gedaagde] zich op beroept is het voortzetten van een reeds lang bestaande woonsituatie. Hij voert in het bijzonder nog aan dat het verstoren daarvan, althans de ontruiming van de woning, gezien zijn gezondheidssituatie ingrijpende gevolgen zal hebben. Het gaat derhalve om een financieel belang tegenover het belang tot behoud van woonruimte.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat aan de door [eisers] gestelde financiële noodzaak een wijziging van de fiscale situatie ten grondslag ligt als gevolg van het feit dat er door [onderbewindgestelde] en [gedaagde] geen gezamenlijke aangifte Inkomstenbelasting meer wordt gedaan. Dat feit brengt, zo is voldoende gebleken, een aanzienlijke extra financiële last voor [onderbewindgestelde] met zich mee. Die extra financiële last zou voorkomen kunnen worden indien [gedaagde] bereid zou zijn mee te werken aan het doen van een gezamenlijke aangifte. Die bereidheid heeft hij niet getoond.
Dat door het ontbreken van de bereidheid van [gedaagde] om mee te werken aan een gezamenlijke belastingaangifte Inkomstenbelasting de financiële situatie van [onderbewindgestelde] zo ingrijpend gewijzigd is dat daarvoor de voortzetting van de bewoning door [gedaagde] moet wijken, is niet gebleken. [onderbewindgestelde] beschikt over een aanzienlijk vermogen en tevens over een aanzienlijk inkomen.
2.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de belangenafweging voorshands in het voordeel van [gedaagde] uitvalt. Dit laat echter één ding onverlet. [gedaagde] is gehouden om rekening te houden met de gerechtvaardigde financiële belangen van [onderbewindgestelde] . De weigering van [gedaagde] om medewerking te verlenen aan het doen van een gezamenlijke aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2022 en verder is daarmee in strijd. Aan de afwijzing van de vordering tot ontruiming (en de daarmee samenhangende vorderingen die ertoe strekken dat [gedaagde] wordt uitgeschreven van het adres [adres] te [woonplaats 3] ) wordt de voorwaarde verbonden dat [gedaagde] binnen één maand na de datum van dit vonnis toestemming zal geven aan zijn financieel adviseur, de heer [A] , om al hetgeen te doen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om in samenwerking met de boekhouder van [onderbewindgestelde] te komen tot een gezamenlijke aangifte Inkomstenbelasting, zo mogelijk vanaf 2022.
2.6.
Gelet op de familierechtelijke verhouding tussen [onderbewindgestelde] en [gedaagde] zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.
De voorzieningenrechter,