Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
- [eiser 1] ;
- [eiser 2]
- mr. I. de Gram;
- de heer [A] , financieel adviseur van [gedaagde] .
Rechtbank Midden-Nederland
Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad een mondelinge uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee eisers, die als bewindvoerders optreden over de goederen van een onderbewindgestelde, en een gedaagde. De eisers vorderden ontruiming van de woning die door de gedaagde wordt bewoond. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eisers afgewezen, maar onder de voorwaarde dat de gedaagde binnen één maand na de uitspraak toestemming verleent aan zijn financieel adviseur om samen met de boekhouder van de onderbewindgestelde een gezamenlijke aangifte Inkomstenbelasting te doen, zo mogelijk vanaf 2022.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er discussie bestond over de beëindiging van de samenlevingsovereenkomst tussen de onderbewindgestelde en de gedaagde. Ondanks het feit dat de feitelijke samenwoning was geëindigd door de gezondheidssituatie van de onderbewindgestelde, was de voorzieningenrechter van mening dat de samenlevingsovereenkomst niet was beëindigd. De belangenafweging tussen de financiële noodzaak van de eisers en het belang van de gedaagde om in zijn woning te blijven, leidde tot de conclusie dat de belangen van de gedaagde zwaarder wogen. De gedaagde had niet aangetoond dat zijn weigering om mee te werken aan een gezamenlijke belastingaangifte gerechtvaardigd was, terwijl de financiële situatie van de onderbewindgestelde niet zo ernstig was dat ontruiming noodzakelijk was.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de gedaagde om rekening te houden met de financiële belangen van de onderbewindgestelde, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze mondelinge uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.