ECLI:NL:RBMNE:2024:6927

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/16/573610 / FA RK 24-746
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en gezag over minderjarige kinderen met betrekking tot alimentatie en huurrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de man verzoekt om het eenhoofdig gezag over hun twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De vrouw, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen, alsook om kinderalimentatie en partneralimentatie. De man heeft daarentegen verzocht om het gezag over de kinderen alleen aan hem toe te kennen en om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat de man het gezag alleen uitoefent, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en de zorgen over de beschikbaarheid van de vrouw voor de kinderen. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld waarbij de vrouw contact heeft met de kinderen onder begeleiding van de gecertificeerde instelling. Wat betreft de alimentatie heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw gedurende haar wettelijke schuldsanering geen kinderalimentatie hoeft te betalen, maar dat dit na afloop van de schuldsanering € 22,- per kind per maand zal bedragen. De verzoeken van de man om partneralimentatie en om schadevergoeding wegens misgelopen toeslagen zijn afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding en het huurrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/573610 / FA RK 24-746
Echtscheiding
Beschikking van 19 december 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
ingeschreven in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
voor zover het haar vermogensrechtelijke betrekkingen betreft vertegenwoordigd door haar bewindvoerder [bewindvoerder] , werkzaam bij [naam] in [plaats] ,
advocaat mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen,
tegen
[de man],
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. Westendorp-Hertgers.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw (met bijlagen), binnengekomen op 10 april 2024;
  • het verweerschrift van de man (met bijlagen) met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), binnengekomen op 4 juli 2024;
  • het verweerschrift van de vrouw (met bijlagen) op de zelfstandige verzoeken van de man van 24 juli 2024;
  • het bericht van de man van 26 juli 2024;
  • het bericht van de vrouw van 26 juli 2024;
  • het bericht van de man van 31 oktober 2024;
  • het aanvullende verzoek van de man (met bijlagen) van 4 november 2024;
  • het bericht van de vrouw (met bijlage) van 7 november 2024;
  • het bericht van de vrouw (met bijlagen) van 11 november 2024.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 14 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • partijen met hun advocaten;
  • mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
  • mevrouw [B] en mevrouw [C] namens de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland (hierna: de GI);
  • mevrouw [D] , juridisch medewerker van het kantoor van mr. Westendorp-Hertgers als toehoorder.
Mr. Beijersbergen van Henegouwen heeft op de zitting via de e-mail een productie overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de kinderen van partijen, in de gelegenheid te stellen om aan de rechter te vertellen wat zij van de verzoeken vinden. De rechtbank is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de rechtbank dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [2022] in [plaats] met elkaar getrouwd op huwelijkse voorwaarden.
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [2022] in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [2023] in [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 augustus 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI tot 30 augustus 2025.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2024 in de voorlopige voorzieningenprocedure zijn de kinderen toevertrouwd aan de man, is beslist dat de man de echtelijke woning alleen mag gebruiken en is beslist dat het contact tussen de kinderen en vrouw plaatsvindt op aanwijzing en onder begeleiding van de GI.
2.5.
Zoals in de aanhef staat vermeld is de heer [bewindvoerder] van [naam] bewindvoerder over het vermogen van de vrouw. Deze beschermingsbewindvoerder heeft mr. Beijersbergen van Henegouwen gemachtigd om namens hem de financiële aspecten van de echtscheiding te bespreken.
2.6.
De vrouw is op 11 april 2022 toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en heeft uit dien hoofde ook een bewindvoerder voor de sanering van haar schulden namelijk [E] van [bewindvoeringskantoor] .
2.7.
Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken.
2.8.
Daarnaast verzoekt de vrouw de rechtbank om:
  • te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij haar;
  • subsidiair, te bepalen dat er een zorgregeling zal gelden waarbij de kinderen van maandagochtend tot vrijdagmiddag bij haar zullen zijn, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
  • vast te stellen dat de man € 250,- per kind per maand aan haar moet betalen aan kinderalimentatie en € 500,- per maand aan partneralimentatie.
De vrouw heeft haar verzoek om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te bevelen ingetrokken, zodat de rechtbank daarover niet hoeft te beslissen.
2.9.
De man vindt dat de verzoeken van de vrouw moeten worden afgewezen. Hij verzoekt de rechtbank om:
  • (primair) hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten;
  • (subsidiair) de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen;
  • te bepalen dat de zorgregeling van de vrouw met de kinderen plaatsvindt op aanwijzing en onder begeleiding van de hulpverleners van de GI;
  • te bepalen dat de man met ingang van heden huurder is van de echtelijke woning;
  • te bepalen dat de vrouw aan de man een kinderalimentatie moet betalen van € 25,- per kind per maand;
  • te bepalen dat de vrouw € 2.404,75 aan de man dient te betalen wegens misgelopen toeslagen.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken en:
  • beslissen dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de man toekomt;
  • een zorgregeling vaststellen waarbij de kinderen contact hebben met de vrouw op aanwijzing en onder begeleiding van de GI;
  • beslissen dat de man de huurder van de woning zal zijn;
  • beslissen dat de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor de duur van de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) nihil bedraagt;
  • beslissen dat de vrouw vanaf de datum dat de wettelijke schuldsanering is geëindigd een kinderalimentatie van € 22,- per kind per maand aan de man moet betalen.
De overige verzoeken worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
Het ontbreken van het ouderschapsplan
3.2.
De rechtbank vindt dat partijen ontvankelijk zijn in zijn hun verzoek tot echtscheiding. Dat wil zeggen dat het verzoek tot echtscheiding en de andere verzoeken inhoudelijk worden behandeld. De rechtbank vindt namelijk dat van de ouders nu niet kan worden verwacht dat zij alsnog samen een ouderschapsplan maken. De ouders zijn niet in staat om met elkaar te communiceren en om afspraken te maken over de kinderen, zoals over waar zij moeten wonen en hoe het contact met de andere ouder eruit moet komen te zien. De kinderen staan onder toezicht omdat er grote zorgen zijn over de kinderen. Zij maken de strijd en de spanningen tussen de ouders mee en dat is heel slecht voor hun ontwikkeling. Ook zijn er zorgen over de beschikbaarheid van de moeder voor de kinderen. Tijdens de ondertoezichtstelling zal hieraan en aan andere doelen worden gewerkt.
De echtscheiding
3.3.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [2] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
De zorg voor de kinderen
Het gezag
3.4.
De rechtbank wijst het verzoek van de man om hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten toe.
Het uitgangspunt is dat gescheiden ouders het gezag samen uitoefenen. Op verzoek van één van de ouders kan de rechtbank bepalen dat het gezag slechts aan één van beiden toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico bestaat dat bij behoud van gezamenlijk gezag een minderjarig kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, dan wel indien dat anderszins in het belang is van de minderjarige. [3]
De rechtbank vindt het op dit moment in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de man alleen met het eenhoofdig gezag over de kinderen wordt belast. Hierna zal worden uitgelegd waarom.
De verstandhouding tussen de ouders is ernstig verstoord en het lukt hen niet om op constructieve wijze met elkaar te communiceren over de kinderen.
Daar komt bij dat de vrouw in de afgelopen periode heeft laten zien dat zij niet of nauwelijks beschikbaar is voor de kinderen. Kort na het verbreken van de relatie met de man in februari 2024 is de vrouw verhuisd naar haar nieuwe partner in Limburg en zij heeft sindsdien nauwelijks contact gehad met de kinderen. Zij heeft wel het stellige voornemen gehad met de kinderen naar deze nieuwe partner in Limburg te verhuizen. Daartoe had zij al voorbereidingen getroffen Op de zitting heeft de vrouw gezegd dat die relatie inmiddels over is. Hieruit blijkt dat de desbetreffende verhuisplannen naar de andere kant van het land ondoordacht en met grove veronachtzaming van de belangen van de kinderen zijn genomen. Volgens de man heeft de vrouw inmiddels weer een nieuwe partner, dit keer een man uit België. De vrouw betwist dit, maar bevestigt wel dat zij veel in België verblijft. De desbetreffende Belgische man zou slechts een gewone vriend zijn. De man heeft echter bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw zich op sociale media profileert als de liefdespartner van deze man. Mede gelet op de verschillende eerdere relaties van de vrouw in het verleden duidt dit erop dat de vrouw erg wispelturig is in het aangaan van relaties en haar eigen belangen daarin stelt boven de behoefte aan stabiliteit van haar kinderen. Dit past in de borderlinepersoonlijkheidsstoornis van de vrouw, die er in het verleden ook al toe heeft geleid dat zij het gezag over haar twee kinderen uit eerdere relaties is kwijtgeraakt.
Dat de vrouw niet aan de behoefte van haar kinderen tegemoet kan of wenst te komen blijkt ook uit het feit dat zij in de afgelopen maanden meerdere omgangsmomenten die de GI had georganiseerd met de kinderen heeft afgezegd. Daardoor lukt het niet om de omgang tussen de vrouw en de kinderen vorm te geven. De vrouw wijt dat aan het feit dat zij dakloos is en tussen Utrecht en België zwerft, maar dit is geen excuus voor het afzeggen van omgangsmomenten met haar kinderen, maar duidt er veeleer op dat de vrouw de verkeerde prioriteiten stelt. Als er omgangsafspraken zijn rekenen kinderen erop hun moeder te zien en als de vrouw dan afzegt dat stelt zij hen wederom teleur.
Het afzeggen van afspraken door de vrouw maakt het ook voor de GI lastig om hulpverlening voor de vrouw zelf te organiseren. Gelet op haar borderline persoonlijkheidsproblematiek heeft zij dergelijke hulp hard nodig. De vrouw heeft op de zitting gezegd dat zij een afspraak met Spoor030 heeft uitgesteld omdat zij de scheiding eerst wil verwerken. Dit moge zo zijn, maar haar handelen betekent dat er geen verbetering komt in haar persoonlijke situatie en dat zij onvoldoende beschikbaar is voor de kinderen. Dit verdraagt zich niet of nauwelijks met haar wens om meer zorg voor de kinderen te dragen.
De rechtbank is het met de man en de Raad eens dat het belang van de kinderen voorop staat. Voor de kinderen is het belangrijk dat zij een veilige en stabiele opvoedsituatie hebben en dat is bij de man. De man heeft laten zien dat hij leerbaar is. De vrouw heeft niet laten zien dat zij leerbaar is. De vrouw uit slechts verwijten naar de man en de GI en toont weinig zelfreflectie. Het is aan de vrouw om tijdens de ondertoezichtstelling te laten zien dat zij de afspraken kan nakomen en de aangeboden hulpverlening duurzaam kan accepteren. Op termijn, als de vrouw heeft laten zien dat zij langdurig beschikbaar is voor de kinderen en hen een veilige en stabiele opvoedsituatie kan bieden, kan het gezag over de kinderen en de verdeling van de zorg voor de kinderen tussen de ouders opnieuw worden bekeken. Er moet dan echter wel heel veel veranderen in het leven van de vrouw en zij zal serieus met haar problematiek aan de slag moeten gaan.
De hoofdverblijfplaats
3.5.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen af, omdat de man het eenhoofdig gezag over de kinderen krijgt. De woonplaats van kinderen volgt de woonplaats van de ouder met gezag. [4]
De zorgregeling
3.6.
De rechtbank wijst het verzoek van de man toe en stelt een zorgregeling vast waarbij de kinderen contact hebben met de vrouw op aanwijzing en onder begeleiding van de GI. Op dit moment is de regeling zo dat de vrouw de kinderen anderhalf uur per twee weken op het kantoor van de GI kan zien. De GI heeft daarover gezegd dat de vrouw meerdere omgangsafspraken met de kinderen heeft afgezegd. Zoals hiervoor al is vermeld, is het belangrijk dat de vrouw laat zien dat zij wel beschikbaar is voor de kinderen en de afspraken met de GI en de hulpverlening nakomt. Pas als dit goed gaat, kan de omgang tussen de vrouw en de kinderen verder worden vormgegeven en opgebouwd. De GI zal tijdens de ondertoezichtstelling hierop toezien.
De woning
3.7.
De rechtbank bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de huurder zal zijn van de woning. De vrouw had in haar verweerschrift van 24 juli 2024 geschreven dat zij geen aanspraak meer wenst te maken op de woning, mogelijk vanwege haar verhuizing naar Limburg. Op de zitting heeft de vrouw echter gezegd dat zij ook het huurrecht van de woning verzoekt, waarschijnlijk omdat de relatie met de man uit Limburg inmiddels weer was verbroken, maar dit verzoek is niet in een petitum of schriftelijk gedaan. De rechtbank kan dus alleen het verzoek van de man en het verweer van de vrouw daarop beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van de man en de kinderen zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw om in de woning te mogen blijven wonen. De kinderen wonen bij de man. Zij zijn onder toezicht gesteld omdat er grote zorgen zijn over hun ontwikkeling. Gelet op deze kwetsbare situatie van de kinderen is het in hun belang dat zij een veilige en stabiele plek hebben en dat is in de woning met de man. De rechtbank begrijpt dat de situatie van de vrouw waarbij zij geen eigen woonruimte heeft en bij andere mensen in Utrecht en België moet verblijven onwenselijk is, maar dat maakt niet dat het belang van de vrouw daardoor meer moet wegen dan het belang van de man en de kinderen.
De kinderalimentatie
3.8.
Kinderalimentatie gaat voor op partneralimentatie. [5] De rechtbank bepaalt daarom eerst de hoogte van de kinderalimentatie en daarna de partneralimentatie.
De behoefte van de kinderen
3.9.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van de kinderen vast op een bedrag van € 309,- per kind per maand. Daarbij gaat de rechtbank uit van de berekening van de man nu de vrouw deze berekening niet heeft weersproken. De man is daarbij uitgegaan van zijn inkomen van € 33.989,- bruto per jaar en dat resulteert in een netto inkomen van € 2.464,- per maand. De vrouw had volgens die berekening geen inkomen. Ook is de man uitgegaan van een kindgebonden budget van € 406,- per maand, waardoor het netto gezinsinkomen € 2.870,- per maand bedraagt. Dat resulteert in een behoefte van € 618,- per maand, oftewel € 309,- per kind per maand (in 2024).
De draagkracht van de ouders
3.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien. [6]
3.11.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.12.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2024 is dat een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit. 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)].
3.13.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat lager is dan € 1.815,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ waarin vaste bedragen aan draagkracht zijn vermeld. Bij een netto besteedbaar inkomen van € 1.815,- per maand wordt uitgegaan van een minimumdraagkracht van € 25,- per maand voor één kind en € 50,- per maand voor twee of meer kinderen.
De draagkracht van de vrouw
3.14.
De rechtbank beslist dat de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor de duur dat de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) op haar van toepassing is nihil bedraagt. De vrouw heeft een schrijven van haar bewindvoerder van 6 november 2024 overgelegd waarin staat dat de vrouw nihilstelling van de kinderalimentatie moet aanvragen. Daarbij zat een bevestiging van de rechter-commissaris van 5 november 2024. Zolang de vrouw in de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) zit, is haar draagkracht voor kinderalimentatie nihil.
3.15.
De vrouw verwacht dat haar wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) op 11 april 2025 tot een einde zal komen, tenzij de duur wordt verlengd. Nu deze datum binnenkort is, ziet de rechtbank reden om een kinderbijdrage vast te leggen voor de periode nadien. Vanaf de datum dat de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) is geëindigd, bedraagt haar draagkracht € 25,- per maand. Deze draagkracht is gebaseerd op haar Wajong-uitkering van € 1.448,55 bruto per maand zoals dat blijkt uit haar betaalspecificatie over juni 2024. Dit is lager dan € 1.815,- netto per maand, zodat haar draagkracht voor twee kinderen € 50,- per maand is. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom van een lagere draagkracht zou moeten worden uitgegaan. Dat zij geen woning heeft, vindt de rechtbank onvoldoende reden.
De draagkracht van de man
3.16.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 645,- per maand. [7] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.17.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie(s) over augustus tot en met oktober 2024, waarop een loon van € 2.392,80,- bruto per maand is vermeld. Dit inkomen wordt vermeerderd met de vakantietoeslag en verminderd met de pensioenpremie van € 28,01 per maand en de premie WIA-werknemersverzekering van € 6,93 per maand. Verder wordt rekening gehouden met een kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen van de man is dan € 3.132,- per maand.
De rechtbank ziet geen reden om aan de zijde van de man uit te gaan van een verdiencapaciteit gelijk aan zijn inkomen in 2023 (€ 33.989,- bruto per jaar). De man heeft weliswaar de keuze gemaakt om minder uren te werken, maar die keuze is alleszins gerechtvaardigd omdat hij de volledige zorg heeft voor de kinderen zoals hiervoor is omschreven. Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de man een draagkracht van (70% [3.132 – (0,3 x 3.132 + 1.270)]=) € 645,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.18.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.19.
De ouders hebben samen een draagkracht van € 695,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 618,- per maand. Dit betekent dat de vrouw een deel van (50 / 695 x 618 =) € 44,- per maand moet dragen en de man een deel van (645 / 695 x 618 =) € 574,- per maand.
De zorgkorting
3.20.
Op dit moment verblijven de kinderen niet bij de vrouw waardoor zij geen verblijfskosten maakt voor onder andere eten en drinken en energielasten. Daarom zal de rechtbank geen rekening houden met een zorgkorting aan de zijde van de vrouw. Dat betekent dat de vrouw vanaf de datum dat de wettelijke schuldsanering is geëindigd een kinderalimentatie van € 22,- per kind per maand aan de man moet betalen.
De partneralimentatie
3.21.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om partneralimentatie af. De vrouw verzoekt om partneralimentatie en dat betekent dat zij daarvoor moet stellen en zo nodig bewijzen dat zij daaraan behoefte heeft. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft haar behoefte op geen enkele wijze onderbouwd met stellingen of stukken. De stelling van de vrouw dat zij haar verzoek niet kan onderbouwen omdat de man geen inzage geeft in zijn financiën gaat niet op, omdat de man zijn inkomensstukken heeft overgelegd.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de man na het betalen van de kosten van de kinderen van € 574,- per maand geen draagkracht overhoudt voor het betalen van partneralimentatie. Zonder kindgebonden budget bedraagt zijn netto inkomen € 2.450,- per maand. Volgens de draagkrachtformule geldend in 2024 (60% [2.450 – (0,3 x 2.450 + 1.270)] – 574 = negatief) heeft de man geen draagkracht voor partneralimentatie.
De vordering van de man
3.22.
De rechtbank wijst het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw € 2.404,75 aan hem moet betalen af. Hierna wordt dit uitgelegd.
De man stelt dat hij schade heeft geleden door het onrechtmatige handelen van de vrouw jegens hem. In de beschikking van 28 mei 2024 in de voorlopige voorzieningenprocedure zijn de kinderen aan de man zijn toevertrouwd en is beslist dat alleen hij de echtelijke woning mag gebruiken. Als de vrouw zich had uitgeschreven van het adres, dan had de man aanspraak gemaakt op kinderbijslag, kindgebonden budget, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag van in totaal € 2.404,75 in de periode van 29 mei 2024 tot 30 augustus 2024. Omdat de vrouw dat niet heeft gedaan, is heeft hij schade geleden gelijk aan dit bedrag. Dat is de vrouw toe te rekenen zodat zij dit bedrag aan de man moet betalen, aldus de man.
De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij vindt dat zij niet onrechtmatig jegens de man heeft gehandeld. Zij was niet gehouden om zich van het adres uit te schrijven na de beschikking want zij was nog steeds medehuurder van de woning. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de vrouw zich niet direct heeft uitgeschreven van het adres van de echtelijke huurwoning na de beschikking tot voorlopige voorziening op zichzelf onvoldoende grond oplevert voor een onrechtmatige daad van de vrouw jegens de man, te meer nu het huurrecht nog enige tijd in geschil is geweest tussen partijen. Een beweerdelijke onrechtmatige daad kan dus niet dienen als grondslag voor de vordering.
Bovendien heeft haar bewindvoerder de door de vrouw ontvangen toeslagen aangewend voor de huur of doorgestort naar de man. Dat blijkt uit het overzicht van de bewindvoerder. In dat overzicht staat dat in juni en juli 2024 de huurtoeslag van € 454,- per maand bedroeg en de huur van € 751,10 per maand. De man heeft in juni 2024 € 392,- per maand voor de huur betaald. De vrouw heeft in juli 2024 twee maal € 392,- voor de huur aan de man betaald. De kinderbijslag van € 558,98 en het kindgebonden budget van € 551,- is in juli 2024 aan de man betaald. Verder is in september 2024 het kindgebonden budget van € 328,50 en € 276,- aan de man betaald. De rechtbank begrijpt hieruit dat de bewindvoerder van de vrouw de huurtoeslag heeft aangewend voor de betaling van de huur, althans de helft van de huur naar de man heeft overgemaakt, en de kinderbijslag en het kindgebonden heeft doorgestort naar de man.
Dit maakt dat ook de rechtsgrond ongerechtvaardigde verrijking niet als grondslag voor de vordering kan dienen, omdat daarvoor niet alleen de verarming aan de zijde van de man maar ook de verrijking aan de zijde van de vrouw van belang is. Het feit dat de man, als de vrouw wel vanaf 29 mei 2024, was uitgeschreven van het adres, op basis van alleen zijn inkomen hogere toeslagen had kunnen ontvangen, moge zo zijn maar er bestaat geen rechtsgrond dit op de vrouw te verhalen als schade. De vrouw heeft immers de toeslagen die zij heeft ontvangen aangewend voor de huur of doorgestort naar de man.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.23.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding en het huurrecht. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen;
4.2.
bepaalt dat het gezag over [minderjarige 1] , geboren op [2022] in [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [2023] in [geboorteplaats] , vanaf nu alleen toekomt aan de man;
4.3.
stelt een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast, waarbij de kinderen contact hebben met de vrouw op aanwijzing en onder begeleiding van de GI;
4.4.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurder is van de woning aan de [adres] in [woonplaats] ;
4.5.
bepaalt dat de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor de duur dat de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) op de vrouw van toepassing is nihil bedraagt;
4.6.
bepaalt dat de vrouw vanaf de datum dat de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) die van toepassing is op haar is geëindigd een bedrag van € 22,- per kind per maand moet betalen aan de man, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
4.7.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft en het huurrecht van de echtelijke woning;
4.8.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. Ö. Duran, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: draagkracht van de man.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 1:251a lid 1 sub a en b BW.
4.Artikel 1:12 BW.
5.Artikel 1:400 lid 1 BW.
6.Artikel 1:397 lid 2 BW.
7.Bijlage 1: draagkracht van de man.