ECLI:NL:RBMNE:2024:6925

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
24/4101
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uwv inzake arbeidsongeschiktheid en herstel van gebreken in medische beoordeling

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De rechtbank had eerder op 28 augustus 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin het Uwv de gelegenheid kreeg om gebreken in hun besluit van 29 april 2024 te herstellen. In de tussenuitspraak werd vastgesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat de verklaring van een neuroloog, die door de eiser was overgelegd, niet was betrokken bij de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de gebreken had hersteld in hun reactie op de tussenuitspraak, maar dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij al op 25 maart 2022 arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht geen aanleiding had gezien om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vast te stellen op deze datum. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat het Uwv de gebreken had hersteld. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en het Uwv werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.E.E. Vollebregt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv),
verweerder
(gemachtigde: M.A. Bakker).

Inleiding

1. Op 28 augustus 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan. Deze
uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om
binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit van 29 april 2024 te herstellen.
3. Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak met een brief van 4 oktober 2024 en een
rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 september 2024 een
aanvullende motivering gegeven. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
4. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het
onderzoek op 5 november 2024 gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging
5. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Daarin heeft de rechtbank overwogen
dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat het Uwv de verklaring die eiser heeft overgelegd van de heer [A] , niet heeft betrokken bij de medische beoordeling. Het enkele feit dat [A] neuroloog is en bevriend met eiser, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om diens bevindingen als subjectief volledig ter zijde te schuiven. Verder kleeft er ook een motiveringsgebrek aan de inhoudelijke medische beoordeling, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 26 april 2024 niet is ingegaan op het bezwaar van eiser dat hij al op 25 maart 2022 ongeschikt was voor het verrichten van zijn werk als PGB-zorgverlener.
6. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist,
tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Herstelpoging van het Uwv
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 23 september 2024 toegelicht dat er uit de zeer uitgebreide informatie van de curatieve sector geen zaken zijn die plausibel maken dat eiser op 25 maart 2022 arbeidsongeschikt was voor zijn werk. Eiser is in bezwaar fysiek onderzocht op een medisch spreekuur, waarbij uitgebreid met hem is gesproken over zijn functioneren over een lange periode, sinds 2017, omdat hij claimde dat er toen al sprake was van arbeidsongeschiktheid. Daaruit is gebleken dat eiser wel kon functioneren, een gevulde dagindeling had met een normaal dag- en nachtritme, ook na het overleden van zijn moeder, ondanks zijn claim dat hij sinds 2017 al forse medische klachten had. Behalve het feit dat eiser niet meer werkte voor zijn moeder was er per 25 maart 2022 geen verandering ten aanzien van zijn dagelijkse activiteiten. Dat het overlijden van zijn moeder een weerslag heeft gehad vindt de verzekeringsarts bezwaar en beroep invoelbaar, maar uit het onderzoek kwamen geen zaken naar voren die plausibel maken dat er sprake was van beperkingen waardoor eiser ongeschikt geacht kon worden voor het verrichten van zijn werk. Verder blijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar standpunt dat de verklaring die eiser heeft overgelegd van [A] niet kan worden betrokken bij de medische beoordeling. Ze heeft desondanks de verklaring wel gewogen. Ze geeft aan dat ze het onzorgvuldig zou vinden om alleen de verklaring van een vriend te volgen voor de conclusie ten aanzien van arbeidsongeschiktheid en niet de zeer uitgebreide informatie van de behandelend sector en de bevindingen uit anamnese en het fysieke medisch spreekuur. Zij concludeert dat er geen aanleiding is het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
8. In aanvulling op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv in de brief van 4 oktober 2024 er op gewezen dat de informatie van de verzekeringsarts over het functioneren van eiser na het overlijden van zijn moeder aansluit bij wat eiser zelf op 28 juni 2023 aan het Uwv heeft geschreven.
Beoordeling door de rechtbank
9. De rechtbank overweegt allereerst dat de brief van het Uwv van 12 november 2024 niet kan worden betrokken in de beoordeling, omdat deze brief is binnengekomen na de sluiting van het onderzoek. De rechtbank ziet in de brief evenmin aanleiding om het onderzoek te heropenen.
10. De rechtbank zal de reactie van eiser van 30 oktober 2024 in de beoordeling meenemen voor zover daarin wordt gereageerd op de herstelpoging van het Uwv.
11. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het Uwv het zorgvuldigheidsgebrek heeft hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is gelet op de laatste alinea van haar rapport nu wel inhoudelijk ingegaan op de verklaring van [A] en heeft aangegeven dat, voor zover de verklaring van [A] moet worden betrokken in de medische beoordeling, die niet tot een andere uitkomst van de medische beoordeling leidt gelet op de andere informatie uit het dossier.
12. Ook het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek is hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 september 2024 alsnog een reactie gegeven op de bezwaargrond van eiser dat hij op 25 maart 2022 al arbeidsongeschikt is voor zijn werk.
13. De rechtbank merkt in dit kader op dat eiser zich op 17 april 2023 met terugwerkende kracht heeft ziekgemeld per 15 november 2022 dan wel per 1 juli 2022. In bezwaar en beroep heeft eiser aangevoerd dat 25 maart 2022 zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag is. Daarmee is sprake van een laattijdige ziekmelding. Volgens vaste rechtspraak ligt het risico dat de medische situatie niet meer met zekerheid is vast te stellen in zo'n geval bij de aanvrager. [1] Hieruit volgt dat het aan eiser is om, met medisch objectiveerbare stukken, aannemelijk te maken dat hij al op 25 maart 2022 arbeidsongeschikt was.
14. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat gelet op de informatie van de behandelend sector en de informatie die eiser zelf heeft gegeven op het spreekuur over de periode vóór en na het overlijden van zijn moeder, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 25 maart 2022 al arbeidsongeschikt was voor zijn werk. De rechtbank betrekt hierbij dat uit de informatie van internist-hematoloog [B] , die is opgenomen in het huisartsenjournaal, blijkt dat in de zomer van 2022 pas sprake was van een verslechtering. [B] noteert op 20 februari 2023 namelijk ‘deze zomer een duidelijke toename van vermoeidheid’. Ook rijmt eisers stelling dat hij per 25 maart 2022 zijn werk al niet meer kon doen, niet met wat hij in zijn brief van 26 juni 2023 heeft geschreven aan het Uwv in het kader van een WW-procedure. Hij schrijft daarin dat hij in de periode na het overlijden van zijn moeder veel heeft gesolliciteerd naar een baan in de zorg, wat niet wilde lukken.
De verklaring van [A] geeft geen reden voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser op 25 maart 2022 arbeidsgeschikt was voor zijn werk. Uit deze verklaring volgt weliswaar dat eisers takenpakket op het laatst veranderde, maar er blijkt niet uit dat hij de laatstelijk feitelijk verrichte arbeid op 25 maart 2022 niet meer kon doen.

Conclusie en gevolgen

15. Het Uwv heeft terecht geen aanleiding gezien om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vast te stellen op 25 maart 2022.
16. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het Uwv in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
18. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 januari 2022 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2022:8.