ECLI:NL:RBMNE:2024:6913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/5374
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 17 december 2024, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, woonachtig in Curaçao, had op 12 juli 2023 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Verweerder, de Dienst Toeslagen, heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiseres heeft op 19 juli 2024 verweerder in gebreke gesteld, waarna zij op 13 augustus 2024 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een vooraankondiging te doen en binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder de termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is. Eiseres heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, en het door haar betaalde griffierecht van € 51,- moet door verweerder worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (Curaçao), eiseres

(gemachtigde: mr. P. Salim),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 12 juli 2023 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 23 augustus 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Verweerder is op 19 juli 2024 in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 13 augustus 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
3. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5] Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de rechtbank op 25 oktober 2024 [6] uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag om integrale herbeoordeling de door de Afdeling in haar uitspraak van 23 augustus 2023 [7] gestelde termijnen nog steeds voldoen aan het criterium dat de termijn niet onnodig lang en niet onrealistisch kort mag zijn. De Afdeling heeft in die uitspraak bepaald dat in zaken waarin verweerder een besluit moet nemen op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen, een nadere beslistermijn geldt van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van die wet te doen. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een vooraankondiging te doen. Vervolgens moet verweerder binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit om (aanvullende) compensatie bekendmaken. Door snel een zienswijze in te dienen of mee te delen dat geen zienswijze wordt ingediend, kan een aanvrager deze tweede termijn zo kort als mogelijk maken.
6. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een vooraankondiging moet doen op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
7. In de uitspraak van 25 oktober 2024 heeft de rechtbank verder overwogen dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 50,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijnen niet haalt met een maximum van € 15.000,-. Evenals de Afdeling bepaalt de rechtbank dat de dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de eerste termijn voor het doen van een vooraankondiging overschrijdt en deze loopt door tot het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn voor het nemen van een besluit om (aanvullende) compensatie overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder dat besluit bekendmaakt.
Bestuurlijke dwangsom
8. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [8]
9. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet formeel in een besluit vastgesteld, maar slechts in zijn verweerschrift de hoogte van de nog toe te kennen dwangsom berekend.
De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 437,50.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak een vooraankondiging te doen en een besluit bekend te maken binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze dan wel binnen twee weken na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg , rechter, in aanwezigheid van mr. K. E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.