ECLI:NL:RBMNE:2024:6911

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
565184 en 572134
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij levering van vrachtwagens en de rol van deskundigen bij het vaststellen van non-conformiteit

Op 5 oktober 2021 heeft [procesdeelneemster I] twee heavy-duty vrachtwagens gekocht van [procesdeelneemster II]. Deze vrachtwagens zijn samengesteld uit een [naam 1] chassis met cabine, waaraan [procesdeelneemster III] aanpassingen heeft aangebracht. Op 31 december 2022 is één van deze vrachtwagens gekanteld tijdens het kippen van de lading. In geschil is of [procesdeelneemster II] aansprakelijk is voor de schade en of deze aansprakelijkheid kan worden doorgelegd naar [procesdeelneemster III]. De rechtbank heeft besloten een deskundige te benoemen om de oorzaak van het ongeval te onderzoeken, aangezien er tegenstrijdige deskundigenrapporten zijn over de technische staat van de vrachtwagens en de omstandigheden van het ongeval.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, omdat [procesdeelneemster I] in België is gevestigd. De partijen hebben gekozen voor de Nederlandse rechter en het toepasselijke Nederlandse recht. De rechtbank heeft de procedure besproken, inclusief de eerdere vonnissen en de ingediende producties. De kern van de zaak draait om de vraag of de vrachtwagens non-conform zijn en of de verkoper, [procesdeelneemster II], tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van een deskundige en de vragen die aan deze deskundige voorgelegd moeten worden.

De rechtbank heeft verder aangegeven dat de gevolgen van non-conformiteit kunnen leiden tot ontbinding van de koopovereenkomst en dat [procesdeelneemster II] mogelijk aansprakelijk is voor de schade die [procesdeelneemster I] heeft geleden. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de partijen moeten hun standpunten over de deskundigenbenoeming indienen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Vonnis van 11 december 2024
in de
hoofdzaakmet zaaknummer C/16/565184 / HA ZA 23-685 van
[procesdeelneemster I] N.V.,
gevestigd in [plaats 1] (België),
eisende partij,
hierna te noemen: [procesdeelneemster I] ,
advocaten: mr. R.J. Roks en mr. P.S.M. Schilperoort,
tegen
[procesdeelneemster II] B.V.,
gevestigd in [plaats 2] en kantoorhoudend in [plaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [procesdeelneemster II] ,
advocaten: mr. F.H. Hoogink en mr. P.J.A. Plattel,
en in de
vrijwaringszaakmet zaaknummer C/16/572134 HA ZA 24-133 van
[procesdeelneemster II] B.V.,
gevestigd in [plaats 2] en kantoorhoudend in [plaats 3] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [procesdeelneemster II] ,
advocaten: mr. F.H. Hoogink en mr. P.J.A. Plattel,
tegen
[procesdeelneemster III] B.V.,
gevestigd in [plaats 4] en kantoorhoudend in [plaats 5] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [procesdeelneemster III] ,
advocaat: mr. J. Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de hoofdzaak
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 7 februari 2024
- de aanvullende productie 7 van [procesdeelneemster II]
- de aanvullende producties 31 en 32 van [procesdeelneemster I]
- een aanvulling op productie 32 van [procesdeelneemster I]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 september 2024 en de daarin genoemde stukken
in de vrijwaringszaak
- de dagvaarding met producties
- de aanvullende producties 20 en 21 van [procesdeelneemster II]
- de conclusie van antwoord met producties
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 september 2024 en de daarin genoemde stukken
- de antwoordakte van [procesdeelneemster III]
- de antwoordakte van [procesdeelneemster II] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak vonnis zal worden gewezen.

2.De kern

Op 5 oktober 2021 heeft [procesdeelneemster I] twee heavy-duty vrachtwagens gekocht van [procesdeelneemster II] . Deze vrachtwagens zijn samengesteld uit een [naam 1] chassis met cabine waaraan [procesdeelneemster III] aanpassingen heeft aangebracht en waarop [onderneming 1] N.V. (hierna: [onderneming 1] ) een kipper (laadbak) heeft geïnstalleerd. [procesdeelneemster II] heeft de vrachtwagens op 17 augustus 2022 aan [procesdeelneemster I] geleverd. Op 31 december 2022 is één van deze vrachtwagens gekanteld tijdens het kippen van de lading. In geschil is of [procesdeelneemster II] daarvoor tegenover [procesdeelneemster I] aansprakelijk is en zo ja, of [procesdeelneemster II] die aansprakelijkheid kan doorleggen naar [procesdeelneemster III] . De rechtbank kan dat nog niet beoordelen en is van plan om een deskundige te benoemen om de oorzaak van het ongeval te onderzoeken.

3.De beoordeling

in de hoofdzaak
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Omdat [procesdeelneemster I] in België is gevestigd, heeft de zaak een internationaal karakter. Daarom moet ambtshalve worden getoetst of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht moet worden toegepast.
3.2.
Op grond van artikel 25 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) kunnen partijen een bevoegde rechter aanwijzen voor de kennisneming van geschillen die tussen hen zijn of zullen ontstaan. Van die mogelijkheid hebben [procesdeelneemster I] en [procesdeelneemster II] gebruik gemaakt. In artikel 11.2 van de algemene voorwaarden van [procesdeelneemster II] is namelijk opgenomen dat geschillen tussen [procesdeelneemster II] en haar afnemer aan de rechter in Utrecht zullen worden voorgelegd. [procesdeelneemster I] en [procesdeelneemster II] hebben in de opdrachtbevestiging vastgelegd dat deze algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn. De Nederlandse rechter is dus bevoegd om van de vorderingen van [procesdeelneemster I] kennis te nemen.
3.3.
[procesdeelneemster I] en [procesdeelneemster II] hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De rechtbank begrijpt daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat zij voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.
Wat vooraf ging
3.4.
[procesdeelneemster I] is een aannemer die gespecialiseerd is in wegenis-, riolerings-, afbraak-, grond- en saneringswerken en in asbestverwijdering. [procesdeelneemster I] verricht onder andere het grondverzet op het terrein van haar opdrachtgever [onderneming 2] (hierna: [onderneming 2] ). Voor dat werk bij [onderneming 2] had [procesdeelneemster I] twee nieuwe heavy-duty vrachtwagens nodig. [procesdeelneemster I] heeft daarvoor contact opgenomen met vrachtwagenfabrikant [procesdeelneemster III] . In de periode maart tot en met september 2021 hebben zij gesproken over de samenstelling en technische specificaties van de vrachtwagens, waaronder de kipper. Gekozen is voor eenzelfde kipper als op de [naam 2] vrachtwagens die [procesdeelneemster I] op dat moment bij [onderneming 2] gebruikte. [procesdeelneemster III] heeft [procesdeelneemster I] vervolgens in contact gebracht met haar dealer [procesdeelneemster II] . Op 5 oktober 2021 heeft [procesdeelneemster I] twee [procesdeelneemster III] vrachtwagens met een kipper van [onderneming 1] bij [procesdeelneemster II] besteld voor een totaalprijs van € 580.000,-. Daarnaast heeft [procesdeelneemster I] een reparatie- en onderhoudscontract met [procesdeelneemster II] gesloten.
3.5.
In de opdrachtbevestiging is opgenomen dat de vrachtwagens beschikken over een waterpas-dwarsregeling op de achterassen. De website van [procesdeelneemster III] vermeldt daarover het volgende:
“De meest risicovolle actie bij het kipper- en containertransport is ongetwijfeld het kippen van de lading. Het kippen moet vaak gebeuren op plaatsen waar het terrein ongelijk is of waar de achterassen wegzakken. Tijdens het kippen komt het zwaartepunt van het voertuig extreem hoog te liggen, waardoor het risico van kantelen groot is.
[procesdeelneemster III] biedt hiervoor de best denkbare oplossing: de waterpas-dwarsregeling. Waterpas-dwarsregeling maakt het mogelijk het chassis vóór het kippen waterpas te zetten, waardoor het risico van kantelen tot een minimum wordt beperkt.
(…)
Door de waterpas-dwarsregeling kan een [procesdeelneemster III] in zwaar terrein dichter bij de gewenste losplaats komen. Ook ladingen als klei, leem en löss, die gemakkelijk boven in de bak blijven plakken, kunnen met behulp van de waterpas-dwarsregeling veiliger worden afgeleverd.”
3.6.
Vast staat dat de op 17 augustus 2022 aan [procesdeelneemster I] geleverde vrachtwagens over een waterpas-dwarsregeling beschikken. Om de veiligheid te verhogen is een beveiliging ingebouwd die de kipperfunctie pas vrijgeeft als de scharnieras waterpas staat. Dit systeem heeft echter niet kunnen voorkomen dat één van de twee vrachtwagens op 31 december 2022 is gekanteld.
3.7.
[procesdeelneemster I] heeft vervolgens, op aandringen van [onderneming 2] , ook de tweede vrachtwagen uit dienst genomen. Volgens [procesdeelneemster I] beschikken de vrachtwagens niet over de eigenschappen die zij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Zij heeft [procesdeelneemster II] per brief van 21 april 2023 gesommeerd om de vrachtwagens te herstellen en te bevestigen dat de vrachtwagens veilig en geschikt zijn voor het door [procesdeelneemster I] en [onderneming 2] beoogde gebruik. [procesdeelneemster II] heeft daar geen gehoor aan gegeven. [procesdeelneemster I] heeft de koopovereenkomst daarom op 8 september 2023 buitengerechtelijk ontbonden. In deze procedure vordert [procesdeelneemster I] een verklaring voor recht dat die ontbinding terecht is, terugbetaling van de koopsom van
€ 580.000,- en een schadevergoeding van € 931.063,94, vermeerderd met rente en kosten.
Zijn de vrachtwagens non-conform?
3.8.
De verkoper moet een zaak afleveren die beantwoordt aan de overeenkomst (artikel 7:17 lid 1 BW). Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst als zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten (artikel 7:17 lid 2 BW). Als de zaak niet beantwoordt aan de overeenkomst, is sprake van non-conformiteit.
3.9.
De rechtbank stelt voorop dat [procesdeelneemster I] niet mocht verwachten dat de vrachtwagens helemaal niet zouden kunnen omvallen. Op de website van [procesdeelneemster III] wordt immers vermeld dat de waterpas-dwarsregeling het risico van kantelen tot een minimum beperkt. Het risico wordt dus niet uitgesloten. Dat heeft [procesdeelneemster I] in deze procedure zelf ook onderkend. De omstandigheid dat één van de twee vrachtwagen is omgevallen, brengt op zichzelf dan ook niet mee dat de vrachtwagens non-conform zijn. Van belang is daarom waardoor de vrachtwagen is omgevallen.
3.10.
Volgens [procesdeelneemster I] is de vrachtwagen gekanteld door een technisch mankement in combinatie met een gescheurde schokdemper. Zij verwijst daarvoor naar een expertiserapport van 30 maart 2023 van [onderneming 3] (hierna: [onderneming 3] ) en aanvullingen daarop van 13 juli 2023 en 6 september 2024. [1] Daarin schrijft [onderneming 3] dat in zes maanden tijd in totaal 1.443 foutcodes (DTC’s) zijn opgeslagen in het foutgeheugen van het veersysteem. Deze foutcodes hebben ertoe geleid dat de waterpas-dwarsregeling niet goed werkte. Het systeem heeft een onveilige situatie als veilig beschouwd en het kippen ten onrechte toegestaan. Daarbij heeft de gescheurde schokdemper de weerstand weggenomen die de vrachtwagen rechthield en daarmee het kantelpunt verlaagd, aldus [onderneming 3] .
3.11.
[procesdeelneemster II] betwist dat sprake is van een technisch mankement. [procesdeelneemster II] vermoedt dat de vrachtwagen is gekanteld door een combinatie van gebruiksomstandigheden. Zij verwijst daarvoor naar een rapport van 2 juni 2023 van de [onderneming 4] B.V. (hierna: [onderneming 4] ) en een aanvulling daarop van 7 december 2023. [2] Volgens [onderneming 4] functioneert het veersysteem naar behoren. De DTC’s dateren van vóór de ingebruikname door [procesdeelneemster I] en hadden moeten worden gewist. Bovendien blijkt uit een analyse van [onderneming 5] B.V. (hierna: [onderneming 5] ) [3] dat de DTC’s niet daadwerkelijk zijn opgetreden. Ook de defecte schokdemper heeft geen invloed gehad op het kantelen van de vrachtwagen. Een schokdemper oefent bij het kippen namelijk geen krachten uit op de as/ophanging, zodat deze geen invloed heeft op het dragende vermogen van de ophanging.
[onderneming 4] concludeert dat de vrachtwagen is gekanteld door een combinatie van gebruiksomstandigheden, te weten ongelijkmatige en onverharde ondergrond, verkeerde belading, klevende lading, wind en chauffeursfouten. Volgens [onderneming 4] is de vrachtwagen geconstrueerd voor een vlakke en verharde ondergrond en is de gekozen kipper niet geschikt voor klevende lading. Bij zijn rapport heeft hij de handleiding van [onderneming 1] gevoegd, waarin onder meer staat:
“Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker/bediener dat tijdens het kippen de lading niet in de bak blijft hangen, dit kan namelijk leiden tot gevaarlijke situaties. Het is dan ook raadzaam om GEEN kleverige stoffen te laden zoals klei, leem of potgrond.”
3.12.
[procesdeelneemster I] weerspreekt de door [onderneming 4] genoemde gebruiksomstandigheden: de vrachtwagen stond stil, de ondergrond ter plekke was vlak, er waren geen kuilen, de vrachtwagen was correct beladen en de lading (alfalaval) was niet klevend. Als de lading wel klevend zou worden geacht, komt dat niet voor rekening en risico van [procesdeelneemster I] , omdat zij onvoldoende op dit gevaar is gewezen bij de aanschaf van de vrachtwagens. Bovendien beschikt de kipper niet over een afdekklep tegen regen, waardoor alle ladingen kunnen gaan ‘kleven’. [procesdeelneemster I] stelt verder dat als de stelling van [onderneming 4] over de ondergrond en de kipper juist is, de vrachtwagens niet beschikken over de eigenschappen die zij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. De vrachtwagens zijn immers ontworpen en gekocht om de werkzaamheden op het (onverharde) terrein van [onderneming 2] te kunnen uitvoeren. Ook als de vrachtwagens op zichzelf geen gebreken vertonen, is dan dus sprake van een tekortkoming van [procesdeelneemster II] . Aldus [procesdeelneemster I] .
Zijn de vrachtwagens geschikt voor het door [procesdeelneemster I] beoogde gebruik?
3.13.
Vast staat dat de vrachtwagen ten tijde van het ongeval alfalaval vervoerde. De rechtbank kan op dit moment echter niet vaststellen of dit klevend materiaal is. De door partijen ingeschakelde deskundigen zijn het daar namelijk niet over eens.
3.14.
Als alfalaval geen klevend materiaal is, dan gaat het standpunt van [procesdeelneemster II] dat dit (mede) de oorzaak is van het ongeval en voor rekening en risico van [procesdeelneemster I] komt, niet op.
3.15.
Als alfalaval wel klevend materiaal is, of klevend kan worden als het nat wordt, is het de vraag of de gekozen (open) kipper daarvoor geschikt is. [procesdeelneemster I] leidt uit de website van [procesdeelneemster III] af dat dit zo is. De rechtbank volgt [procesdeelneemster I] daarin niet. Weliswaar vermeldt de website in zijn algemeenheid dat klevende ladingen als klei, leem en löss met behulp van de waterpas-dwarsregeling veiliger kunnen worden afgeleverd, maar hieruit volgt niet concreet dat dit ook zo is in combinatie met de specifiek door [procesdeelneemster I] afgenomen kipper.
3.16.
[procesdeelneemster II] leidt uit de in 3.11 genoemde passage uit de handleiding van [onderneming 1] af dat de kipper juist niet geschikt is voor klevend materiaal. De rechtbank deelt ook dat standpunt niet. De handleiding vermeldt namelijk alleen dat het niet raadzaam is om kleverige stoffen te laden. Er staat niet dat de kipper daarvoor niet gebruikt mag worden, zoals dat voor andere handelingen wel expliciet verboden wordt in de handleiding.
3.17.
De rechtbank vindt het gelet op het voorgaande nodig dat een onafhankelijk deskundige onderzoekt of alfalaval klevend materiaal is en of dat (mede) het ongeval heeft veroorzaakt. Als volgens de deskundige alfalaval klevend is én de kipper technisch ongeschikt is om dat te laden, dan is het vervolgens nog de vraag of [procesdeelneemster II] [procesdeelneemster I] bij het plaatsen van de order over die ongeschiktheid had moeten informeren. Dit is namelijk van invloed op de vraag of de vrachtwagens ook in juridische zin ongeschikt (non-conform) zijn.
3.18.
De rechtbank volgt hiervoor niet de stelling van [procesdeelneemster I] dat [procesdeelneemster II] (of [procesdeelneemster III] ) wist dat er specifiek alfalaval vervoerd zou worden met de vrachtwagens en daarom daarvoor geschikt moesten zijn. Gezien de gemotiveerde betwisting door [procesdeelneemster II] (en [procesdeelneemster III] ) is die wetenschap namelijk niet komen vast te staan. Wel staat vast dat de oude vrachtwagens van [procesdeelneemster I] het technische uitgangspunt vormden voor de [procesdeelneemster III] vrachtwagens die bij [procesdeelneemster II] werden aangekocht. Ook is niet (gemotiveerd) weersproken dat [procesdeelneemster I] met de oude vrachtwagens met dezelfde soort kipper al jarenlang probleemloos alfalaval vervoerde. Verder is niet gebleken dat [procesdeelneemster II] (of [procesdeelneemster III] ) naar het type lading heeft gevraagd. De rechtbank vindt daarom dat [procesdeelneemster I] er in dit geval op mocht vertrouwen dat de (kipper op de) nieuwe vrachtwagens voor diezelfde lading geschikt zou(den) zijn.
3.19.
Ook als alfalaval klevend is, komt dat dus voor rekening en risico van [procesdeelneemster II] , als de deskundige concludeert dat het kleven (mede) de oorzaak is van het ongeval. Als de kipper ongeschikt is voor klevende lading, beantwoorden de vrachtwagens namelijk niet aan de koopovereenkomst.
Vertonen de vrachtwagens gebreken?
3.20.
Als de kipper wel geschikt is om alfalaval te vervoeren, maar sprake is van een (technisch) mankement aan de vrachtwagens waardoor de vrachtwagen is omgevallen, beantwoorden de vrachtwagens evenmin aan de koopovereenkomst. Of de vrachtwagens gebreken vertonen, kan de rechtbank gelet op de tegenstrijdige deskundigenrapporten echter niet vaststellen. Ook op dit punt heeft de rechtbank daarom behoefte aan een deskundigenbericht.
Gevolgen van non-conformiteit
3.21.
Als de vrachtwagens niet aan de koopovereenkomst beantwoorden, is sprake van een tekortkoming van [procesdeelneemster II] . [procesdeelneemster I] heeft [procesdeelneemster II] op 21 april 2023 een ingebrekestelling verstuurd, maar daaraan heeft [procesdeelneemster II] geen gehoor gegeven. [procesdeelneemster II] verkeert daardoor in verzuim (artikel 6:82 lid 1 BW). Dat betekent dat [procesdeelneemster I] de koopovereenkomst in geval van non-conformiteit van de vrachtwagens in principe heeft mogen ontbinden (artikel 6:265 BW). Ontbinding heeft tot gevolg dat [procesdeelneemster I] de vrachtwagens aan [procesdeelneemster II] terug moet geven en dat [procesdeelneemster II] de koopprijs aan [procesdeelneemster I] moet terugbetalen (artikel 6:271 BW). Als het ongeval is veroorzaakt door de non-conformiteit van de vrachtwagen, is [procesdeelneemster II] daarnaast in principe aansprakelijk voor de schade die [procesdeelneemster I] door het ongeval heeft geleden (artikel 6:74 BW).
3.22.
Dit kan mogelijk anders zijn als partijen het beroep op de wettelijke non-conformiteitsregeling hebben uitgesloten en [procesdeelneemster I] alleen rechten kan ontlenen aan de verstrekte (fabrieks)garantie door [procesdeelneemster III] (onderbouw, waaronder het chassis) of [procesdeelneemster II] (bovenbouw, de bak met kipper). Partijen verschillen daarover van mening. De rechtbank laat dat geschilpunt voor nu rusten. Eerst moet worden vastgesteld of de vrachtwagens non-conform zijn en wat de oorzaak van het ongeval is geweest.
3.23.
De rechtbank laat ook nog in het midden of de door [procesdeelneemster I] gevorderde schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen. Het beroep van [procesdeelneemster II] op het exoneratiebeding in haar algemene voorwaarden komt pas aan de orde als vaststaat dat sprake is van non-conformiteit en de gevorderde schade daardoor is veroorzaakt. Hetzelfde geldt voor het beroep van [procesdeelneemster II] op eigen schuld van [procesdeelneemster I] .
Benoemen deskundige
3.24.
Om vast te stellen of er sprake is van non-conformiteit en wat de oorzaak is geweest van het kantelen van de vrachtwagen op 31 december 2022 vindt de rechtbank het noodzakelijk om dat door een deskundige te laten onderzoeken. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank [procesdeelneemster I] en [procesdeelneemster II] in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- de wenselijkheid van een deskundigenbericht;
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n);
- de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen, in de context die hiervoor is gegeven.
3.25.
Omdat het deskundigenbericht ook van belang is voor de vrijwaringszaak, mag ook [procesdeelneemster III] zich over deze drie punten uitlaten.
3.26.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige.
3.27.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door [procesdeelneemster I] worden betaald.
3.28.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
3.29.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
3.30.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich hierover bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
3.31.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in de vrijwaringszaak
3.32.
Als in de hoofdzaak komt vast te staan dat de door [procesdeelneemster II] aan [procesdeelneemster I] geleverde vrachtwagens non-conform zijn en [procesdeelneemster II] daarvoor tegenover [procesdeelneemster I] aansprakelijk is, meent [procesdeelneemster II] dat [procesdeelneemster III] op haar beurt aansprakelijk is tegenover [procesdeelneemster II] . [procesdeelneemster II] heeft de vrachtwagens (althans het chassis) namelijk gekocht van [procesdeelneemster III] . Als de vrachtwagens gebreken vertonen, is [procesdeelneemster III] dus tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst met [procesdeelneemster II] . [procesdeelneemster III] heeft de samenstelling en technische specificaties van de vrachtwagens, waaronder de kipper, met [procesdeelneemster I] afgestemd en vervolgens ‘hapklaar’ bij [procesdeelneemster II] afgeleverd. Als daarin een fout is gemaakt, moeten de gevolgen van die fout voor rekening en risico van [procesdeelneemster III] komen, zo stelt [procesdeelneemster II] .
3.33.
[procesdeelneemster III] ontkent dat zij zich heeft bemoeid met de keuze van de kipper. Volgens [procesdeelneemster III] heeft [procesdeelneemster I] zelf [onderneming 1] aangewezen voor de gehele opbouw van de kipper en met [onderneming 1] de specificaties bepaald. Als de kipper niet geschikt is om alfalaval te vervoeren, is dat dus niet aan [procesdeelneemster III] te wijten. Daarnaast beroept [procesdeelneemster III] zich op haar algemene voorwaarden die van toepassing zijn verklaard op de koopovereenkomst met [procesdeelneemster II] . In die voorwaarden is opgenomen dat [procesdeelneemster II] gehouden is om [procesdeelneemster III] te vrijwaren tegen alle aanspraken van derden. Ook staat in die voorwaarden dat [procesdeelneemster III] , behoudens opzet of grove schuld van haar of haar ondergeschikten, niet aansprakelijk is voor schade uit welke hoofde dan ook, waaronder begrepen directe en indirecte schade. Op grond van de verstrekte fabrieksgarantie is [procesdeelneemster III] slechts gehouden tot vervanging of reparatie van een gebrekkig onderdeel.
3.34.
Deze verweren van [procesdeelneemster III] komen pas aan de orde als in de hoofdzaak is vastgesteld dat [procesdeelneemster II] tegenover [procesdeelneemster I] aansprakelijk is. De rechtbank merkt wel vast op dat [procesdeelneemster III] zich er niet met succes op kan beroepen dat aansprakelijkheid voor directe schade is uitgesloten als zij ten onrechte niet tot herstel onder de fabrieksgarantie over is gegaan. Zij heeft dan immers zelf een deel van de schade van [procesdeelneemster I] – en daarmee van [procesdeelneemster II] – veroorzaakt. Dat kwalificeert als grove schuld.
3.35.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden tot dat in de hoofdzaak is beslist.

4.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 22 januari 2025om [procesdeelneemster I] , [procesdeelneemster II] en [procesdeelneemster III] in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht zoals vermeld in 3.24,
4.2.
bepaalt dat [procesdeelneemster I] , [procesdeelneemster II] en [procesdeelneemster III] elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de vrijwaringszaak
4.4.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
4204/JR

Voetnoten

1.Producties 13, 24 en 32 van [procesdeelneemster I] .
2.Productie 23a van [procesdeelneemster I] en productie 6 van [procesdeelneemster II] .
3.Productie 23d van [procesdeelneemster I] .