ECLI:NL:RBMNE:2024:6883

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
10934727 \ UC EXPL 24-1193
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen voor schoonmaakwerkzaamheden

In deze zaak heeft eiseres, H.O.D.N. [handelsnaam 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, H.O.D.N. [handelsnaam 2], voor betaling van een onbetaalde factuur van € 1.849,85 voor schoonmaakwerkzaamheden die zij in opdracht van gedaagde heeft verricht. De laatste factuur, gedateerd op 20 maart 2023, is door gedaagde niet betaald. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de gefactureerde uren en werkzaamheden niet zijn verricht of niet deugdelijk zijn uitgevoerd. Daarnaast doet gedaagde een beroep op verrekening met eerder door eiseres ten onrechte in rekening gebrachte uren.

De kantonrechter heeft de vordering van eiseres afgewezen, omdat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter oordeelt dat het op eiseres rust om te bewijzen dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd, wat zij niet heeft gedaan. Gedaagde heeft zijn stellingen onvoldoende onderbouwd en de kantonrechter komt niet toe aan de beoordeling van het beroep op verrekening. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 449,00, en de wettelijke rente over deze kosten wordt toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10934727 \ UC EXPL 24-1193
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[eiseres] H.O.D.N. [handelsnaam 1],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: P. de Ruijter,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [handelsnaam 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C. van der Mark.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 7;
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 6;
- de conclusie van repliek met (een andere) productie 1;
- de conclusie van dupliek met producties 7 en 8.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben mondeling een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres] in opdracht van [gedaagde] schoonmaakwerkzaamheden verrichtte bij klanten van [gedaagde] . [eiseres] heeft [gedaagde] facturen verzonden voor de door haar verrichte werkzaamheden. De laatste factuur van 20 maart 2023 is onbetaald gebleven. Het gaat om een bedrag van € 1.849,85 inclusief BTW. [eiseres] wil dat [gedaagde] dit bedrag betaalt, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe aan dat de gefactureerde uren en overeengekomen werkzaamheden niet zijn verricht. Voor zover de werkzaamheden zijn verricht, is dat niet deugdelijk gebeurd. Voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat [gedaagde] de factuur van [eiseres] geheel of gedeeltelijk moet betalen, doet [gedaagde] tot slot een beroep op verrekening met eerder door [eiseres] ten onrechte in rekening gebrachte en door [gedaagde] betaalde uren.
2.3.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] af en veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat de door haar gefactureerde werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter zal haar vordering daarom afwijzen. De kantonrechter komt niet toe aan de beoordeling van het beroep dat namens [gedaagde] is gedaan op verrekening, maar zal daar een overweging ten overvloede aan wijden. De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot haar oordeel komt.
Gewerkte uren zijn niet onderbouwd
3.2.
De overeenkomst die partijen hebben gesloten is een overeenkomst van opdracht. De opdracht hield in dat [eiseres] als opdrachtnemer bepaalde schoonmaakwerkzaamheden verrichtte voor [gedaagde] als opdrachtgever bij klanten van [gedaagde] . [1] Omdat partijen in de processtukken van mening lijken te verschillen over de wijze waarop wordt bepaald wat [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen, zal de kantonrechter daarover eerst een oordeel geven.
3.3.
De wet bepaalt dat de opdrachtgever ( [gedaagde] ) aan de opdrachtnemer ( [eiseres] ) loon verschuldigd is. Is de hoogte van het loon niet door partijen bepaald, dan is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon, of bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd. [2]
3.3.
Uit de stukken leidt de kantonrechter af dat partijen zijn overeengekomen dat wordt afgerekend op basis van gewerkte uren tegen een bepaald uurtarief. [eiseres] stelt in § 15 van de dagvaarding immers:
“nooit is een opmerking gemaakt over de duur of kwaliteit van de werkzaamheden. (…) Ook alle eerdere door [eiseres] aan [gedaagde] gefactureerde werkzaamheden (…) zijn door [gedaagde] aan [eiseres] voldaan. (…) Kennelijk vond ook (…) [gedaagde] , (…) degefactureerde urensteeds reëel.”
(onderstreping kantonrechter)
De stelling sluit ook aan bij de door [eiseres] in het geding gebrachte facturen, waaruit blijkt dat steeds per schoonmaaklocatie een aantal uren in rekening is gebracht tegen een in de factuur vermeld uurtarief. [3] Bij conclusie van repliek heeft [eiseres] deze afspraak in § 3 onder a en b en § 5 toegelicht en opgemerkt dat zij niet-gewerkte uren in mindering heeft gebracht:
“(…) werkzaamheden die eerder door [eiseres] zijn uitgevoerd en gefactureerd. Deze zijn (…) door [gedaagde] betaald. Verondersteld mag worden dat [gedaagde] door die betaling akkoord is gegaan met die facturatie van desbetreffende werkzaamheden. Aangenomen mag worden dat [gedaagde] ermee instemde de betreffende werkzaamheden tegen dit tarief te factureren.
(…) facturen (…) Daarop is te zien onder de duiding “minus” dat er werkzaamheden in mindering zijn gebracht. Datzelfde geldt voor de niet betaalde factuur van onderhavige dagvaarding (productie 3 in de dagvaarding), ook daar is werk niet gefactureerd.”
en
“De gefactureerde uren moeten derhalve gewoon betaald worden.”
In § 4 van de conclusie van antwoord en § 6 van de conclusie van dupliek wordt deze wijze van afrekenen door [gedaagde] bevestigd waar hij stelt:
“(…) uit de inhoud van productie 3 bij dagvaarding (kantonrechter: dit is de factuur voor maart 2023), waarin zij(…) niet op basis van vaste tarieven, maar op basis van uren afrekent.”
en
“(…) erkent [eiseres] (…) dat er op urenbasis gefactureerd moest worden (…)
De stelling van [eiseres] in § 15 van de dagvaarding dat er nooit afspraken zijn gemaakt en vastgelegd over het aantal uren dat door [eiseres] besteed mocht worden, beschouwt de kantonrechter (anders dan [gedaagde] ) niet als een betwisting van de gemaakte afspraak om op basis van gewerkte uren af te rekenen, maar een nadere toelichting dat de omvang van die uren niet op voorhand beperkt is geweest.
3.4.
De wet bepaalt dat degene die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten in beginsel ook de bewijslast draagt van die feiten of rechten. Dit is alleen anders als uit een bijzondere regel of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. [4]
3.5.
[eiseres] stelt dat zij de overeengekomen werkzaamheden heeft verricht en daaraan het rechtgevolg moet worden verbonden dat [gedaagde] daarvoor moet betalen. Aangezien partijen zijn overeengekomen dat betaling plaatsvindt op basis van de gewerkte uren en [gedaagde] gemotiveerd betwist dat de gefactureerde uren gewerkt zijn, ligt het op de weg van [eiseres] om te bewijzen dat de gefactureerde uren wel gewerkt zijn. Hoewel het [eiseres] al bij het uitbrengen van de dagvaarding duidelijk was dat van haar een onderbouwing van de gewerkte uren verlangd werd, [5] heeft [eiseres] hiervan geen enkel bewijs geleverd en ook geen concreet aanbod gedaan dit bewijs te leveren. Dit heeft tot gevolg dat het door [eiseres] gestelde feit dat de gestelde uren zijn gewerkt, niet is komen vast te staan.
3.6.
Uit de stukken lijkt te volgen dat in de maand maart 2023 wel werkzaamheden door [eiseres] zijn verricht. Aangezien partijen een afspraak hebben gemaakt over het verschuldigde loon, komt de kantonrechter echter niet toe aan het bepalen van een redelijk loon.
3.7.
Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter niet toe aan een oordeel over de deugdelijkheid van de verrichte werkzaamheden waarvoor [eiseres] nu betaling vordert.
Beroep van [gedaagde] op verrekening gaat niet op
3.8.
De kantonrechter begrijpt het beroep van [gedaagde] op ‘verrekening met ten onrechte in rekening gebrachte uren’ als een beroep verrekening met een vordering uit onverschuldigde betaling (betaling zonder rechtsgrond). [6] [eiseres] heeft daartegen ingebracht dat [gedaagde] geen vordering toekomt, aangezien juist minder uren in rekening zijn gebracht dan zijn gemaakt, [gedaagde] eerder had moeten klagen over de in rekening gebrachte uren, dan wel [gedaagde] door betaling akkoord is gegaan met de eerder gefactureerde werkzaamheden.
3.9.
Op [gedaagde] rust de stelplicht en bewijslast dat hij een vordering op [eiseres] heeft die hij met een vordering van [eiseres] kan verrekenen. Nog afgezien van de omstandigheid dat er met de afwijzing van de vordering van [eiseres] niets overblijft om mee te verrekenen, heeft [gedaagde] zijn stellingen in het licht van de betwisting daarvan door [eiseres] onvoldoende onderbouwd. Van [gedaagde] had namelijk mogen worden verwacht dat hij gemotiveerd zijn tegenvordering uiteen had gezet en had uitgelegd hoeveel uur tegen welk uurtarief in rekening gebracht had kunnen worden. [gedaagde] is bij zijn berekening kennelijk uitgegaan van de (wel) in rekening gebrachte uren en uurtarieven bij factuur van 20 maart 2023 (zonder daarbij rekening te houden met reeds in mindering gebrachte uren), terwijl uit de overgelegde facturen volgt dat niet elke maand een gelijk aantal uren tegen het in maart 2023 geldende uurtarief in rekening werden gebracht. Daar komt bij dat [gedaagde] eerder wel heeft geklaagd over het niet verrichten van de overeengekomen werkzaamheden door [eiseres] , dan wel de ondeugdelijkheid daarvan, maar uit de stukken blijkt dat [gedaagde] daarná, zonder enig voorbehoud, alsnog heeft betaald. [eiseres] heeft gesteld dat zij daaruit de conclusie heeft getrokken dat [gedaagde] (alsnog) instemde met de in rekening gebrachte uren. [gedaagde] heeft niet uitgelegd waarom in dat licht bezien sprake is geweest van een onverschuldigde betaling waarop hij in april 2024 bij conclusie van antwoord nog een beroep zou kunnen doen.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
3.10.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
449,00
3.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.12.
De kantonrechter zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 449,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.
44556

Voetnoten

1.Conclusie van antwoord, productie 1.
2.Artikel 7:405 BW.
3.Dagvaarding, productie 3 en conclusie van repliek, productie 1.
4.Artikel 150 Rv.
5.Dagvaarding § 14.
6.Artikel 6:203 BW.