ECLI:NL:RBMNE:2024:6871

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/16/581479 / JE RK 24/1532
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige na mislukte contactherstelpogingen met de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 november 2024 uitspraak gedaan over de opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010. De ondertoezichtstelling was ingesteld met als doel contactherstel tussen de minderjarige en zijn vader. Echter, ondanks meerdere pogingen van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland, is het niet gelukt om dit contact te herstellen. De minderjarige voelt zich niet gehoord en gezien door zijn vader, wat heeft geleid tot stress en angst voor gedwongen contact. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de voorwaarden voor de ondertoezichtstelling niet langer zijn vervuld, aangezien de minderjarige niet in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en het in zijn belang is dat de ondertoezichtstelling wordt beëindigd. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling met ingang van 1 december 2024 op te heffen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/581479 / JE RK 24/1532
Datum uitspraak: 14 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een opheffing ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
Op grond van 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht, hierna te noemen de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 23 september 2024;
  • de e-mail met bijlage van de moeder van 16 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de GI, vertegenwoordigd door [A] ;
  • de Raad, vertegenwoordigd door [B] .
1.3.
De vader heeft wel een uitnodiging van de rechtbank ontvangen, maar heeft de rechtbank laten weten dat hij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zou zijn.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
Bij beschikking van 7 mei 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 7 mei 2025.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op te heffen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De moeder staat achter het verzoek.
4.2.
Het standpunt van de vader is niet bekend.

5.De beoordelingDe beslissing

5.1.
De kinderrechter heft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op met ingang van 1 december 2024. De kinderrechter legt deze beslissing hierna uit.
Opheffen ondertoezichtstelling
5.2.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ondertoezichtstelling worden uitgesproken wanneer een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is, niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de minderjarige en de ouders. Op grond van artikel 1:261, eerste lid BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen als aan deze voorwaarden niet langer is voldaan.
5.3.
De ondertoezichtstelling was vooral gericht op contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Ondanks meerdere pogingen is het de GI niet gelukt om het contact te herstellen. [minderjarige] voelt zich niet gezien en gehoord door de vader. Om hier verandering in te brengen heeft er op 8 maart 2024 een herstelgesprek plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de vader in het bijzijn van een speltherapeut. Dit was voor [minderjarige] geen prettig gesprek. Hij voelde zich niet begrepen door de vader en was na afloop van het gesprek erg boos. De GI heeft de vader gevraagd of hij open staat voor individuele hulpverlening om handvatten te krijgen hoe om te gaan met [minderjarige] . Daar heeft de vader niet op gereageerd. Binnen de ondertoezichtstelling heeft met name [minderjarige] hard moeten werken en dingen tegen zijn zin moeten doen. Met de GI is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ondertoezichtstelling wordt afgesloten. Voortzetting van de ondertoezichtstelling zorgt voor stress bij [minderjarige] , omdat hij bang is dat hij gedwongen zal worden om contact te hebben met de vader. Daarnaast gaat het verder goed met [minderjarige] en leidt het ontbreken van contact niet tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . De kinderrechter is daarom van oordeel dat er niet langer aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan.
5.4.
De GI heeft in de zaak met zaaknummer 581480 verzocht om bij afsluiting van de ondertoezichtstelling een (beperkte) zorgregeling vast te leggen. De kinderrechter doet op 26 november 2024 uitspraak in deze zaak. Om ervoor te zorgen dat de ondertoezichtstelling nog loopt op het moment dat [minderjarige] op de hoogte wordt gesteld van deze uitspraak, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling met ingang van 1 december 2024 opheffen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
heft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , opgedragen aan Samen Veilig Midden-Nederland, met ingang van 1 december 2024 op;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024 door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R. Jelicic als griffier, en op schrift gesteld op 26 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.