In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een familierechtelijke kwestie betreffende de erkenning van een minderjarige, geboren in Colombia. De man, die de erkenning van het kind heeft aangevraagd, verzocht om vernietiging van deze erkenning op basis van Colombiaans recht. De rechtbank heeft eerder op 2 november 2023 een tussenbeschikking gegeven en op 11 april 2024 een rapport ontvangen van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin werd geadviseerd de erkenning in stand te houden. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2024 zijn de man, de moeder, hun advocaten en een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning van het kind in Colombia onherroepelijk is en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over het gezag, aangezien de minderjarige en beide ouders in Nederland verblijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning moet worden afgewezen, omdat dit in strijd is met het Colombiaanse recht. Tevens heeft de rechtbank het verzoek van de man om het gezamenlijk gezag te beëindigen toegewezen, omdat de man al twee jaar geen contact heeft gehad met het kind en de moeder voortaan alleen met het gezag belast zal zijn. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.