ECLI:NL:RBMNE:2024:6870

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C16/549180/FO RK 22-1397
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning naar Colombiaans recht niet mogelijk; belangenafweging Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een familierechtelijke kwestie betreffende de erkenning van een minderjarige, geboren in Colombia. De man, die de erkenning van het kind heeft aangevraagd, verzocht om vernietiging van deze erkenning op basis van Colombiaans recht. De rechtbank heeft eerder op 2 november 2023 een tussenbeschikking gegeven en op 11 april 2024 een rapport ontvangen van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin werd geadviseerd de erkenning in stand te houden. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2024 zijn de man, de moeder, hun advocaten en een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning van het kind in Colombia onherroepelijk is en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over het gezag, aangezien de minderjarige en beide ouders in Nederland verblijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning moet worden afgewezen, omdat dit in strijd is met het Colombiaanse recht. Tevens heeft de rechtbank het verzoek van de man om het gezamenlijk gezag te beëindigen toegewezen, omdat de man al twee jaar geen contact heeft gehad met het kind en de moeder voortaan alleen met het gezag belast zal zijn. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C16/549180/FO RK 22-1397
vernietiging erkenning, beëindiging gezamenlijk gezag
Beschikking van 5 december 2024
in de zaak van:
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. P. Delawi, nu mr. I.C. van Schip,
tegen
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.S. Bernard,
met als belanghebbende
mr. C.C. SNEPER,
kantoorhoudende in Amersfoort,
als bijzondere curator over het kind
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] , Colombia.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 2 november 2023 een tussenbeschikking gegeven in deze zaak.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming Midden Nederland, locatie Utrecht (hierna: de Raad) van 11 april 2024;
  • het F9-formulier van 21 mei 2024 van de advocaat van de man;
  • het F9-formulier van 22 mei 2024 van de advocaat van de moeder.
1.3.
Het verzoek is verder besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 7 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de man en zijn advocaat;
  • de moeder, haar advocaat en D.P. Navarrete, in de hoedanigheid van tolk voor de moeder;
  • de heer [A] , namens de Raad.
Na het sluiten van de mondelinge behandeling is de bijzondere curator verschenen. Alle belanghebbenden zijn opnieuw binnengeroepen en de bijzondere curator is één week de tijd gegeven om zich nog uit te laten over het rapport van de Raad.
De rechtbank heeft vervolgens geen bericht van de bijzondere curator ontvangen.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Hiervoor verwijst de rechtbank naar de op 2 november 2023 gegeven beschikking.
2.2.
Uit het advies van de Raad van 11 april 2024 volgt dat volgens de Raad de erkenning van [minderjarige] door de man in stand moet blijven en het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] daarom moet worden afgewezen.
2.3.
De man heeft, in het geval de erkenning van [minderjarige] in stand zou blijven, aanvullend verzocht om het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te beëindigen en de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten.
2.4.
De moeder is het eens met het verzoek van de man tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] afwijzen en het verzoek ten aanzien van het gezag over [minderjarige] toewijzen. Dit betekent dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige] beëindigd zal worden en dat de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] zal worden belast. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Bevoegdheid rechtbank en toepasselijk recht
3.2.
De moeder heeft niet de Nederlandse nationaliteit. Daarom moet de rechtbank eerst beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op het verzoek. Ook moet de rechtbank beoordelen van welk land de rechtsregels moeten worden toegepast.
Ten aanzien van het verzoek tot vernietiging van de erkenning
3.3.
De Nederlandse rechter is bevoegd om het verzoek te beoordelen, omdat [minderjarige] , de moeder en de man hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. [1] Omdat blijkens de overgelegde akte van erkenning de erkenning van [minderjarige] in Colombia heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 1 van Wet 75 van 1968, is de rechtbank van oordeel dat op de erkenning Colombiaans recht is toegepast. Gelet hierop is op het verzoek tot vernietiging van de erkenning ook Colombiaans recht van toepassing. [2]
Naar Colombiaans recht is een erkenning van een natuurlijk kind onherroepelijk. Dat betekent dat de erkenning niet kan worden vernietigd en het verzoek van de man moet worden afgewezen.
Voor zover er een belangenafweging in dit kader kan worden betrokken is gebleken dat de Raad na onderzoek, deze uitkomst het meest in het belang van [minderjarige] vindt. De Raad adviseert de erkenning van [minderjarige] in stand te laten, omdat stabiliteit en continuïteit nu in het belang zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Het weghalen van [minderjarige] uit zijn nu vertrouwde en veilige omgeving zal meer schade toebrengen aan de ontwikkeling van [minderjarige] dan het in stand houden van de erkenning van een juridische ouder die in werkelijkheid zijn ouder niet is.
Ten aanzien van het verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag
3.4.
De Nederlandse rechter is bevoegd om het verzoek te beoordelen, omdat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [3] Op het verzoek is Nederlands recht van toepassing. [4]
3.5.
Er is sprake van een wijziging van omstandigheden. [5] De relatie van de man en de moeder is inmiddels verbroken en de man heeft [minderjarige] al twee jaar niet meer gezien of gesproken. De man wil nu en in de toekomst geen rol in het leven van [minderjarige] spelen en op geen enkele manier betrokken worden. De moeder en de man zijn het er over eens dat de moeder voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] belast zal zijn.
Met de Raad vindt de rechtbank het onder deze omstandigheden niet in het belang van [minderjarige] om het gezamenlijk gezag in stand te laten. [6] Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] af;
4.2.
beëindigt het gezag van de man over [minderjarige] en bepaalt dat vanaf nu alleen de moeder het ouderlijk gezag heeft over [minderjarige] ;
4.3.
verklaart deze beslissing onder 4.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.C. Oostendorp, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. M.A. van den Breemer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.Artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.Artikel 10:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
3.artikel 7 Brussel II-ter (Verordening (EU) 2019/1111 van De Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering)
4.artikel 15 en 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen van 1996)
5.artikel 1:253n BW
6.artikel 1:251a BW