ECLI:NL:RBMNE:2024:6865

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
11249587
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake agentuurovereenkomst en concurrentie- en relatiebedingen

In deze zaak vordert de opdrachtgever, [eiseres] B.V., na de opzegging van een agentuurovereenkomst met de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1], betaling van boetes wegens overtredingen van het concurrentie- en relatiebeding. De overeenkomst werd op 15 mei 2023 door [eiseres] beëindigd, zonder inachtneming van de opzegtermijn en zonder dringende reden. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding, omdat de overeenkomst onterecht is beëindigd. Het relatiebeding is niet overtreden, omdat de gedaagde partijen niet wisten dat zij contact hadden met een klant van [eiseres]. De vordering van [eiseres] om een verklaring voor recht te verkrijgen dat zij geen vergoeding meer hoeft te betalen, wordt afgewezen. De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11249587 \ UC EXPL 24-5292
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. S.W. van Zijll,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna afzonderlijk te noemen: vof [gedaagde sub 1] ,
en haar vennoten:
2.
[gedaagde sub 2] ,
wonend te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonend te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 3] ,
alle drie gedaagde partijen in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gemachtigde: mr. J.M. Brandsma.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 31 juli 2024 (zaaknummer C/16/574081) waarbij de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen naar de kantonrechter van deze rechtbank. De verwezen zaak is daarna door de kantonrechter geregistreerd onder een nieuw zaaknummer: 11249587 \ UC EXPL 24-5292
- het incidenteel vonnis van 4 september 2024 waarbij de hoofdzaak is gevoegd met de zaak van [onderneming 1] B.V./ [eiseres] B.V. met nummer 10816907 \ UC EXPL 23-8132
- de akte eisvermeerdering tevens houdende incident ex artikel 223 Rv
- de nadere producties 16 tot en met 31 van de zijde van [eiseres]
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en in het incident
- de nadere producties 16 en 17 van de zijde van [gedaagde sub 1] .
1.2.
De zaak is op 18 november 2024 mondeling behandeld, tezamen met de gevoegde zaak met nummer 10816907 \ UC EXPL 23-8132. Bij de mondelinge behandeling waren namens [onderneming 1] B.V. en [gedaagde sub 1] aanwezig [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , bijgestaan door hun gemachtigde mr. J.M. Brandsma. Namens [eiseres] waren aanwezig [A] , algemeen directeur, en [B] , mede-eigenaar, bijgestaan door mr. S.W. van Zijll, gemachtigde. Ook [C] , voormalig bestuurder, was namens [eiseres] aanwezig. Beide gemachtigden hebben pleitnota’s voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.
1.4.
In beide zaken wordt gelijktijdig vonnis gewezen. Waar mogelijk dan wel nodig zal de kantonrechter in deze uitspraak verwijzen naar de vermelde feiten en overwegingen in de uitspraak in de zaak met zaaknummer 10816907.

2.Waar gaat de zaak over?

de hoofdzaak:
2.1.
De vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] ( [gedaagde sub 1] ) heeft op grond van een samenwerkingsovereenkomst klanten voor energiecontracten aangeleverd bij [eiseres] . [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] hiervoor vergoedingen betaald. De samenwerking is na opzegging door [eiseres] op 15 mei 2023 geëindigd. De vennoten van [gedaagde sub 1] stellen vorderingen op [eiseres] te hebben en hebben deze gecedeerd aan een door hen opgerichte besloten vennootschap, [onderneming 1] B.V. ( [onderneming 1] ). [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] contractuele boetes heeft verbeurd en vordert in deze procedure betaling daarvan. Daarnaast vordert zij een verklaring voor recht dat, kort gezegd, zij [gedaagde sub 1] niets meer hoeft te betalen. Dit ziet in feite op de vordering die [onderneming 1] in de afzonderlijke zaak met zaaknummer 10816907 tegen [eiseres] heeft ingesteld.
het incident:
2.2.
[eiseres] vordert [gedaagde sub 1] te gebieden gedurende het geding het relatiebeding in de samenwerkingsovereenkomst te respecteren, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] levert onder meer energie en energiegerelateerde producten en diensten aan de zakelijke markt. [gedaagde sub 1] houdt zich onder meer bezig met het bemiddelen bij de verkoop van energiecontracten.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [eiseres] hebben op 3 oktober 2022 een samenwerkingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) getekend. [gedaagde sub 1] wordt in deze overeenkomst aangeduid als ‘opdrachtnemer’, [eiseres] wordt aangeduid als ‘opdrachtgever’. De beide vennoten van v.o.f. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , hebben de overeenkomst getekend namens [gedaagde sub 1] . De (toenmalige) directeuren [C] ,
[D] en [E] hebben de overeenkomst namens [eiseres] getekend.
3.3.
In de overeenkomst is voor de specificatie van de werkzaamheden en de vergoeding voor de te verrichten werkzaamheden verwezen naar bijlage 1 respectievelijk bijlage 3 bij de overeenkomst.
3.4.
In bijlage 1 zijn de werkzaamheden – kort gezegd – als volgt omschreven:
“De Opdrachtnemer zal Opdrachtgever in contact brengen met potentiële klanten en/of klanten een volmacht van Opdrachtgever laten tekenen. Middels deze volmacht sluit Opdrachtgever een energiecontract af bij één van haar partners.”
3.5.
In de overeenkomst zijn – voor zover relevant – de volgende bepalingen opgenomen:
“Artikel 4 Vergoeding
4.6
Onverminderd het recht op schadevergoeding, is Opdrachtgever gerechtigd om een vergoeding aan Opdrachtnemer geheel of gedeeltelijk niet uit te betalen en/of reeds aan Opdrachtnemer uitbetaalde vergoedingen geheel of gedeeltelijk terug te vorderen indien:
[a] (..)
[b] Opdrachtnemer (of een door Opdrachtnemer ingeschakelde derden) zich schuldig heeft gemaakt aan fraude en/of andere onregelmatigheden;
[c] (..)”
en
“Artikel 8 Concurrentiebeding
Het is Opdrachtnemer, zowel gedurende de looptijd van deze overeenkomst als tot 6 maanden na afloop van deze overeenkomst, niet toegestaan om, zonder schriftelijke toestemming van Opdrachtgever, op welke wijze dan ook, direct of indirect, betrokken te zijn bij een bedrijf en/of instelling, welke gelijksoortige diensten levert en/of concurrerend is met Opdrachtgever (en/of aan haar gelieerde ondernemingen), een en ander in de ruimste zin van het woord.”
en
“Artikel 9 Relatiebeding
9.1
Het is Opdrachtnemer, zowel gedurende de looptijd van deze overeenkomst als tot 24 maanden na afloop van deze overeenkomst, niet toegestaan om, zonder schriftelijke toestemming van de Opdrachtgever, op welke wijze dan ook, direct of indirect, relatie van opdrachtgever te benaderen voor het afnemen en/of aanbieden van diensten welke gelijksoortige zijn aan, of concurreren met, de diensten van Opdrachtgever (en/of de aan haar gelieerde ondernemingen), een en ander in de ruimste zin van het woord.
9.2
Onder relaties worden in dit artikel verstaan: alle relaties van Opdrachtgever waarmee Opdrachtnemer gedurende de (laatste 24 maanden van de) looptijd van deze overeenkomst zelf in persoon, schriftelijk digitaal of telefonisch contact heeft gehad.”
en
“Artikel 11 Boetebeding
11.1
Dit boetebeding is van toepassing op artikel: (..) 8, 9, (..).
11.2
Bij overtreding van een van de artikelen waarop dit boetebeding van toepassing is verklaard, verbeurt Opdrachtnemer aan Opdrachtgever een direct opeisbare boete van € 10.000,- per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,- voor iedere dag (of gedeelte daarvan) dat de overtreding voortduurt.
3.6.
[gedaagde sub 1] heeft op 6 december 2022 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met [onderneming 2] B.V. ( [onderneming 2] ), die gas en energie verkoopt en levert aan de zakelijke markt. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] hiervoor geen toestemming gegeven.
3.7.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben op 13 januari 2023 [onderneming 1] B.V. ( [onderneming 1] ) opgericht. [onderneming 3] B.V. en [onderneming 4] B.V., bestuurd door [gedaagde sub 3] respectievelijk [gedaagde sub 2] , zijn bestuurders van [onderneming 1] . [onderneming 1] houdt zich bezig met het vergelijken van energietarieven voor zowel consumenten als ondernemers en helpen bij het maken van de juiste keuze betreffende energiezaken.
3.8.
[eiseres] heeft [gedaagde sub 1] per e-mail van 15 mei 2023 meegedeeld dat zij de overeenkomst per direct beëindigt. [eiseres] heeft daarbij vermeld dat zij op meerdere artikelen uit de overeenkomst ‘overtredingen heeft opgemerkt’ en dat zij ‘voornemens is zich te houden aan artikel 11 uit de overeenkomst, het boetebeding’.
3.9.
[onderneming 1] heeft [eiseres] daarna drie facturen gestuurd voor provisie, die [eiseres] niet heeft betaald. Op 24 juli 2023 heeft [onderneming 1] [eiseres] gesommeerd vergoedingen te betalen en een afschrift te verstrekken van documenten op basis waarvan zij kan concluderen welke opslag [eiseres] heeft ontvangen voor de door haar aangeleverde klanten.
3.10.
Op 21 november 2023 heeft [onderneming 1] [eiseres] gedagvaard, een verklaring voor recht gevorderd over de door [eiseres] te betalen vergoeding en een veroordeling tot het betalen van een voorschot en in het incident tot afgifte van overeenkomsten en facturen (zaak 10816907).
3.11.
Op 1 maart 2024 heeft [onderneming 1] aan [eiseres] meegedeeld dat [gedaagde sub 1] v.o.f. alle (geld)vorderingen op [eiseres] heeft overgedragen aan [onderneming 1] .
3.12.
Bij brief van 7 maart 2024 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] gesommeerd tot betaling van
€ 728.000,- aan boetes wegens overtreding van het concurrentiebeding en het relatiebeding in de overeenkomst. [eiseres] verwijt [gedaagde sub 1] dat zij zonder overleg of goedkeuring een samenwerkingsovereenkomst met [onderneming 2] heeft gesloten en dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] een onderneming hebben opgericht voor activiteiten die in hetzelfde vaarwater vallen als de activiteiten van [eiseres] . [eiseres] heeft daarbij vermeld dat zij in het verlengde van deze overtredingen een beroep heeft gedaan op artikel 4.6 lid 2 van de overeenkomst en dat zij heeft besloten de vergoedingen die nog openstonden niet te voldoen aan [gedaagde sub 1] .
3.13.
[eiseres] heeft in augustus 2024 geconstateerd dat [gedaagde sub 1] op 7 en 29 augustus 2024 een bericht heeft gestuurd naar [onderneming 5] , een klant van haar, over energietarieven.

4.De vordering

4.1.
[eiseres] vordert, na wijziging en vermeerdering van eis:
I. [gedaagde sub 1] hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 10.000,- vermeerderd met een bedrag van € 355.000,- voor het aangaan van de overeenkomst met de concurrent van [eiseres] , voor de dagen dat de overtreding van artikel 8 en 9 van de overeenkomst van 3 oktober 2022 heeft voortgeduurd en nog steeds voortduurt, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 7 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
II. [gedaagde sub 1] hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 10.000,- vermeerderd met een bedrag van € 317.000,- voor het opzetten van een nieuwe B.V. waarmee wordt geconcurreerd met [eiseres] , voor de dagen dat de overtreding van artikel 8 en 9 van de overeenkomst van 3 oktober 2022 heeft voortgeduurd en nog steeds voortduurt, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 7 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
III. [gedaagde sub 1] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van
€ 20.000,- wegens schending van het relatiebeding op 7 en 29 augustus 2024 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2024 over € 10.000,- en vanaf 29 augustus 2024 over € 10.000,- tot aan de algehele voldoening en te vermeerderen met € 10.000,- ex artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst voor elke keer dat het relatiebeding wordt geschonden tot de duur van het verbod tot 15 mei 2023 [lees: 2025];
IV. te verklaren voor recht dat het afzien van de voldoening van een vergoeding, omdat in strijd is gehandeld met de voorwaarden uit de overeenkomst, gerechtvaardigd is en dat daarmee geen vorderingen meer openstaan jegens [eiseres] ;
V. [gedaagde sub 1] hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van
€ 5.135,-;
VI. [gedaagde sub 1] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [eiseres] stelt dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] door het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst met een concurrent van haar en door het oprichten van [onderneming 1] , die dezelfde activiteiten als [eiseres] ontplooit, de artikelen 8 en 9 van de overeenkomst geschonden. Door de tekortkoming worden op grond van artikel 11 van de overeenkomst boetes verbeurd. Daarnaast stelt [eiseres] ter onderbouwing van de vordering sub IV. dat sprake is van een onregelmatigheid door [gedaagde sub 1] , zodat zij op grond van artikel 4.6 sub b van de overeenkomst het recht heeft een vergoeding niet uit te betalen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
De kantonrechter toetst aan afdeling 4 van titel 7 van boek 7 BW
5.1.
[eiseres] heeft tijdens de zitting gesteld dat het beroep van [gedaagde sub 1] op ongeldigheid van het concurrentiebeding ex artikel 7:443 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet opgaat indien wordt geoordeeld dat sprake is van een bemiddelingsovereenkomst ex artikel 7:425 Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] in de dagvaarding de overeenkomst zelf heeft gekwalificeerd als een agentuurovereenkomst. Vervolgens heeft de rechtbank in het incidenteel vonnis van 31 juli 2024, naar aanleiding van het door [eiseres] opgeworpen incident onder punt 3.1 overwogen dat de vorderingen van [eiseres] voortvloeien uit een agentuurovereenkomst tussen partijen. Om die reden heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard de zaak te behandelen en deze naar de kantonrechter verwezen.
5.3.
Gelet op het eerder door [eiseres] zelf ingenomen standpunt dat de overeenkomst is te kwalificeren als een agentuurovereenkomst, en het oordeel in het incidenteel vonnis, gaat de kantonrechter bij de beoordeling hiervan uit. De latere - tegenovergestelde - stelling van [eiseres] dat mogelijk sprake is van een bemiddelingsovereenkomst en geen agentuurovereenkomst, is tegen die achtergrond in strijd met de goede procesorde. De kantonrechter zal deze reeds daarom buiten beschouwing laten. Onder verwijzing naar punt 3.1 van het incidenteel vonnis van 31 juli 2024 wordt de overeenkomst beschouwd als een agentuurovereenkomst zodat de kantonrechter bij de beoordeling daarvan mede moet toetsen aan afdeling 4 van titel 7 van boek 7 BW.
Het concurrentie-, relatie- en boetebeding zijn overeengekomen
5.4.
[gedaagde sub 1] voert als meest verstrekkende verweer dat partijen geen concurrentie-, relatie- of boetebeding zijn overeengekomen. [gedaagde sub 1] stelt dat in de overeenkomst alleen een beloningsafspraak is vastgelegd. Zij heeft met het ondertekenen van de overeenkomst niet de wil gehad om daarnaast overeen te komen op welke wijze aan de samenwerking vorm gegeven zou worden en dat zij in het bijzonder niet de wil heeft gehad zich te verbinden aan een concurrentie-, relatie- of boetebeding, zodat niet is voldaan aan artikel 3:33 BW. [eiseres] heeft er volgens [gedaagde sub 1] niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de wil hiertoe wel bestond bij [gedaagde sub 1] , zodat [eiseres] volgens [gedaagde sub 1] geen beroep op artikel 3:35 BW toekomt.
5.5.
De kantonrechter zal dit verweer van [gedaagde sub 1] niet volgen. Duidelijk is dat de overeenkomst is gesloten voor het verrichten van opdrachten in een zakelijke, commerciële relatie, en dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] op dat moment al ruime ervaring hadden als zelfstandig ondernemer. In een zakelijke relatie mag een wederpartij er in beginsel van uitgaan dat een partij de overeenkomst leest en met de inhoud daarvan akkoord gaat wanneer de overeenkomst wordt getekend. Anders leidt dit tot teveel rechtsonzekerheid in het handelsverkeer. De overeenkomst, inclusief bijlagen, bestaat uit 11 pagina’s en op elke pagina van de overeenkomst staat een paraaf/handtekening van [gedaagde sub 1] . Van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] had verwacht mogen worden dat zij [eiseres] voor het tekenen van de overeenkomst hadden gevraagd de bepalingen over het concurrentie- en het relatiebeding uit de tekst van de overeenkomst te verwijderen als zij het daarmee niet eens waren. Dat hebben zij niet gedaan. De omstandigheid dat bestuurder [D] van [eiseres] in een door [gedaagde sub 1] overgelegde verklaring van 4 november 2024 heeft gesteld dat ‘de vergoeding haastig werd vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst’ maakt dit niet anders. [eiseres] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde sub 1] de overeenkomst had gelezen en de voorwaarden in de overeenkomst had aanvaard en bevestigd door ondertekening van de overeenkomst. Voor zover al sprake zou zijn van een wilsgebrek aan de zijde van [gedaagde sub 1] , is dat gebrek daarom geheeld als bedoeld in artikel 3:35 BW.
Concurrentiebeding niet vernietigbaar wegens strijd met artikel 7:443 lid 1 sub b BW
5.6.
[gedaagde sub 1] voert als verweer dat het concurrentiebeding niet geldig is omdat het niet voldoet aan de vereisten van artikel 7:443 lid 1 sub b BW. Daarin staat dat een dergelijk beding slechts geldig is voor zover het betrekking heeft op het soort goederen of diensten waarvan zij de vertegenwoordiging had, en op het gebied, of de klantenkring en het gebied, aan haar toevertrouwd.
5.7.
In artikel 8 van de overeenkomst staat dat het [gedaagde sub 1] niet is toegestaan om betrokken te zijn bij een bedrijf en/of instelling, welke gelijksoortige diensten levert. Mede gelet op de omschrijving van de activiteiten van [eiseres] zoals vermeld onder A op pagina 1 van de overeenkomst, is het naar het oordeel van de kantonrechter daarmee voldoende duidelijk op welke diensten het concurrentiebeding betrekking heeft. Ook al wordt in het concurrentiebeding niet een gebied vermeld , niet is gesteld of gebleken dat er tussen partijen onduidelijkheid heeft bestaan of bestaat voor welk gebied het beding geldt, te weten Nederland. Het verweer van [gedaagde sub 1] dat het concurrentiebeding niet geldig is omdat het niet voldoet aan artikel 7:443 lid 1 sub b BW, slaagt daarom niet.
[eiseres] kan geen rechten ontlenen aan het concurrentiebeding op grond van artikel 7:443 lid 3 onder a BW
5.8.
[gedaagde sub 1] voert tevens aan dat [eiseres] aan het concurrentiebeding in de overeenkomst geen rechten kan ontlenen omdat de overeenkomst a) zonder toestemming van de handelsagent is beëindigd en bovendien b) zonder inachtneming van de opzegtermijn en c) zonder dringende en onverwijld meegedeelde reden. In artikel 7:443 lid 3 sub a BW is bepaald dat in dat geval de principaal aan het beding geen rechten kan ontlenen.
5.9.
Dit verweer slaagt. [eiseres] bestrijdt niet dat zij de overeenkomst op 15 mei 2023 zonder toestemming van [gedaagde sub 1] , zonder opzegtermijn en dringende en onverwijld meegedeelde reden, heeft beëindigd (en de kantonrechter ziet daar overigens ook geen aanknopingspunten voor). Dat betekent dat [eiseres] op grond van het bepaalde in artikel 7:443 lid 3 sub a BW aan het beding geen rechten kan ontlenen. [eiseres] stelt weliswaar dat zij hoe dan ook rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding voor zover het gaat om werkzaamheden die zijn verricht binnen de looptijd van de overeenkomst (dus tot en met 15 mei 2023), maar dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet juist. [eiseres] lijkt hier te refereren aan de woorden ‘na het einde van de agentuurovereenkomst’ in lid 1 van artikel 7:443 BW, maar lid 3 kent een dergelijke beperking niet. Artikel 7:443 lid 3 BW spreekt ongeclausuleerd van ‘aan zodanig beding geen rechten ontlenen’. Het oordeel dat lid 3 sub a maakt dat [eiseres] aan het beding geen rechten kan ontlenen geldt dus niet alleen voor de periode na het einde van de overeenkomst, maar ook voor de periode van de looptijd van de overeenkomst. Het gaat bovendien om dwingend recht, nu in artikel 7:445 BW is bepaald dat daarvan niet kan worden afgeweken. De slotsom moet zijn dat [eiseres] in het geheel geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding. De kantonrechter komt dus niet toe aan een beoordeling van de vraag hoe het sluiten van een contract met [onderneming 2] B.V. en/of de oprichting van [onderneming 1] B.V. in het licht van artikel 8 van de overeenkomst moeten worden gezien.
Afwijkende afspraken over het relatiebeding
5.10.
[gedaagde sub 1] voert aan dat voor zover al wordt geoordeeld dat een concurrentie-, relatie- of boetebeding is overeengekomen, er afwijkende afspraken waren of dat er toestemming van [eiseres] was daarvan af te wijken. Op deze stelling van [gedaagde sub 1] zal verder niet worden ingegaan, nu aan het concurrentiebeding geen rechten kunnen worden ontleend en hierna zal worden geoordeeld dat het relatiebeding niet is overtreden.
Over de verweten overtredingen van het relatiebeding:
5.11.
De kantonrechter komt nu toe aan een beoordeling van de door [eiseres] verweten overtredingen van het relatiebeding door [gedaagde sub 1] .
De e-mails aan [onderneming 5] B.V.
5.12.
[eiseres] verwijt [gedaagde sub 1] een tweetal vermeende overtredingen van het relatiebeding. Het relatiebeding wordt niet door artikel 7:443 BW beheerst en is dus niet ongeldig op grond van dat artikel, zodat de kantonrechter deze verwijten zal beoordelen.
De door [eiseres] gemaakte verwijten betreffen het verzenden door [gedaagde sub 1] van twee e-mails, van 7 en 29 augustus 2024, aan [onderneming 5] B.V. ( [onderneming 5] ). [gedaagde sub 1] voert tegen deze verwijten allereerst aan dat sprake is van een misverstand. Bovendien stelt zij dat er geen overtreding is geweest van het relatiebeding door de e-mails die zij naar [onderneming 5] heeft verstuurd. [gedaagde sub 1] wist niet dat [eiseres] een contract voor [onderneming 5] had afgesloten omdat [onderneming 5] niet op het laatste klantenoverzicht van [eiseres] van 8 mei 2023 stond. [gedaagde sub 1] heeft, na hierop door [eiseres] gewezen te zijn, [onderneming 5] van haar mailinglijst verwijderd.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] met de e-mails van 7 en 29 augustus 2024 aan [onderneming 5] de overeenkomst niet heeft overtreden, omdat zij op dat moment niet kon weten dat dit een klant was van [eiseres] . Bovendien is de inhoud van de beide e-mails algemeen van aard, verstuurd aan adressen van een algemene mailinglijst en had [onderneming 5] zich eerder zelf voor het ontvangen van e-mails van [gedaagde sub 1] aangemeld. Van een actieve benadering van een relatie is daarom geen sprake. De twee e-mails van [gedaagde sub 1] aan [onderneming 5] vormen om genoemde redenen geen overtreding van het relatiebeding uit de overeenkomst.
Geen verklaring voor recht dat [eiseres] een deel van de vergoedingen niet hoeft uit te betalen
5.13.
[eiseres] vordert in deze zaak een verklaring voor recht dat zij geen vergoeding meer aan [gedaagde sub 1] hoeft uit te betalen met een beroep op artikel 4.6 sub b van de overeenkomst. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] zich met de overtredingen van het concurrentiebeding en het relatiebeding schuldig gemaakt aan onregelmatigheden als bedoeld in dit artikel.
De kantonrechter wijst deze vordering af en verwijst voor de motivering daarvan naar rechtsoverwegingen 5.3 tot en met 5.5 van de uitspraak in de zaak met nummer 11249587.
Proceskosten
5.14.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [onderneming 1] worden begroot op:
- dagvaarding € 139,42
- griffierecht € 1.409,00
- salaris gemachtigde € 2.712,00 (2 punten x tarief € 1.356,00)
- nakosten
€ 135,00(plus de kosten van betekening zoals
vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.395,42
Uitvoerbaar bij voorraad
5.15.
De kantonrechter zal de proceskostenveroordeling in de hoofdzaak uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing over de proceskosten moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
in het incident
5.16.
[eiseres] heeft bij incidentele vordering voor de duur van dit geding gevorderd dat [gedaagde sub 1] wordt geboden het relatiebeding in de overeenkomst te respecteren. [eiseres] heeft daartoe gesteld dat zij daarbij belang heeft, mede vanwege haar eiswijziging tot veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van een boete wegens schendingen van het relatiebeding in de overeenkomst op 7 en 29 augustus 2024. [gedaagde sub 1] heeft tegen het incident verweer gevoerd.
5.17.
De beslissing van de kantonrechter over de vordering in de hoofdzaak betekent dat in deze procedure geen oordeel over het incident zal volgen. Het geding is in deze instantie beëindigd en dat maakt dat de kantonrechter niet toekomt aan het geven van voorlopige voorzieningen voor de duur van deze procedure. Immers, een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv kan alleen worden getroffen voor de duur van het geding. De incidentele vordering zal bij gebrek aan belang worden afgewezen nu het geding met dit eindvonnis tot een einde is gekomen.
De proceskosten
5.18.
Omdat de kantonrechter niet meer toekomt aan een beoordeling van de vordering in incident zal de kantonrechter bepalen dat beide partijen de kosten van het incident zelf moeten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af bij gebrek aan belang;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
in de hoofdzaak
6.3.
wijst de vordering af;
6.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 4.395,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.5.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.
40160