ECLI:NL:RBMNE:2024:6864

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
10816907
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vergoedingen uit agentuurovereenkomst en incidenten inzake dwangsommen

In deze zaak vordert [partij I] B.V. betaling van vergoedingen van [partij II] B.V. op basis van een agentuurovereenkomst. De samenwerking tussen partijen is op 15 mei 2023 beëindigd, waarna [partij I] aanspraak maakt op nog niet uitbetaalde vergoedingen voor aangeleverde klanten. [partij II] beroept zich op een bepaling in de overeenkomst die haar zou toestaan om vergoedingen in te houden wegens onregelmatigheden. De kantonrechter oordeelt dat dit beroep niet slaagt, omdat [partij II] niet heeft aangetoond dat er sprake was van onregelmatigheden die een inhouding rechtvaardigen. De kantonrechter wijst de vordering van [partij I] toe en verklaart dat [partij II] verplicht is om 50% van de ontvangen opslag aan [partij I] te betalen. Daarnaast worden ook de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan [partij I].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10816907 \ UC EXPL 23-8132
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[partij I] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak en in een incident ex artikel 223 Rv,
verwerende partij in een tweede incident ex artikel 223 Rv,
hierna te noemen: [partij I] ,
gemachtigde: mr. J.M. Brandsma,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[partij II] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak en in een incident ex artikel 223 Rv,
eisende partij in een tweede incident ex artikel 223 Rv,
hierna te noemen: [partij II] ,
gemachtigde: mr. S.W. van Zijll,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 1 mei 2024, hersteld bij incidenteel vonnis van 12 juni 2024, betreffende een vordering ex artikel 843a Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)
- de conclusie van antwoord
- het incidenteel vonnis van 4 september 2024 (betreffende de voeging van deze zaak met de zaak met nummer 11249587 van [partij II] B.V. tegen v.o.f. [onderneming 1] en haar vennoten [A] (hierna: [A] ) en [B] (hierna: [B] ))
- incidentele vordering (tot schorsing executie dwangsommen)
- conclusie van antwoord inzake incidentele vordering, tevens houdende incidentele vordering (tot verhoging van de in een eerder incident opgelegde dwangsom).
1.2.
De zaak is op 18 november 2024 mondeling behandeld, tezamen met de gevoegde zaak met zaaknummer 11249587. Bij de mondelinge behandeling waren namens [partij I] en v.o.f. [onderneming 1] aanwezig [A] en [B] , bijgestaan door hun gemachtigde mr. J.M. Brandsma. Namens [partij II] waren aanwezig [C] , algemeen directeur, en [D] , mede-eigenaar, bijgestaan door mr. S.W. van Zijll, gemachtigde. Ook [E] , voormalig bestuurder, was namens [partij II] aanwezig. Beide gemachtigden hebben pleitnota’s voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.
1.4.
In beide zaken wordt gelijktijdig vonnis gewezen. Waar mogelijk dan wel nodig zal de kantonrechter in deze uitspraak verwijzen naar de vermelde feiten en overwegingen in de uitspraak in de zaak met zaaknummer 11249587.

2.Waar gaat de zaak over?

De hoofdzaak:
2.1.
De vennootschap onder firma [onderneming 1] ( [onderneming 1] ) heeft op grond van een samenwerkingsovereenkomst klanten voor energiecontracten aangeleverd bij [partij II] . [partij II] heeft [onderneming 1] hiervoor vergoedingen betaald. De samenwerking is na opzegging door [partij II] op 15 mei 2023 geëindigd. De vennoten van [onderneming 1] stellen vorderingen op [partij II] te hebben en hebben deze gecedeerd aan een door hen opgerichte besloten vennootschap, [partij I] B.V. ( [partij I] ). [partij I] vordert van [partij II] betaling van nog niet uitbetaalde vergoedingen voor de door [onderneming 1] aangeleverde klanten. [partij II] stelt dat [onderneming 1] geen vorderingen meer op haar heeft nu [onderneming 1] afspraken uit de samenwerkingsovereenkomst, in het bijzonder de verplichtingen uit het concurrentie- en het relatiebeding, heeft geschonden.
De twee incidenten:
2.2.
[partij II] is in het incidenteel vonnis van 1 mei 2024 op basis van artikel 843a Rv veroordeeld tot het verstrekken van overeenkomsten en facturen aan [partij I] , op straffe van verbeurte van een dwangsom. [partij I] heeft op enig moment de verbeurde dwangsommen opgeëist en (derden)beslag gelegd onder [partij II] omdat volgens haar niet alle stukken zoals vermeld in het incidenteel vonnis waren verstrekt. [partij II] vordert voor de duur van deze procedure schorsing van de executie en opheffing van de beslagen omdat er volgens haar geen dwangsommen zijn verbeurd. [partij II] stelt dat zij naar aanleiding van het incidenteel vonnis van 1 mei 2024 alle stukken heeft verstrekt waartoe zij was veroordeeld. [partij I] vordert op haar beurt voor de duur van dit geding verhoging van de bij het incidenteel vonnis van 1 mei 2024 bepaalde dwangsom.

3.De feiten

3.1.
[onderneming 1] houdt zich onder meer bezig met het bemiddelen bij de verkoop van energiecontracten. [partij II] levert onder meer energie en energiegerelateerde producten en diensten aan de zakelijke markt.
3.2.
[onderneming 1] en [partij II] hebben op 3 oktober 2022 een overeenkomst met als benaming ‘samenwerkingsovereenkomst’ (hierna: de overeenkomst) getekend. [onderneming 1] wordt in deze overeenkomst aangeduid als ‘opdrachtnemer’, [partij II] wordt aangeduid als ‘opdrachtgever’. [A] en [B] hebben namens [onderneming 1] de overeenkomst getekend. De (toenmalige) directeuren [E] , [F] en [G] hebben de overeenkomst namens [partij II] getekend. In een incidenteel vonnis van 31 juli 2024 van de handelskamer van deze rechtbank, waarin de zaak als aardzaak naar de kantonrechter is verwezen, is geoordeeld dat dit een agentuurovereenkomst betreft (zoals ook aan de orde komt in het vonnis in de zaak 11249587).
3.3.
Voor een specificatie van de werkzaamheden wordt in de overeenkomst verwezen naar bijlage 1. In bijlage 1 bij de overeenkomst zijn de werkzaamheden - kort gezegd - als volgt omschreven:
“De Opdrachtnemer zal Opdrachtgever in contact brengen met potentiële klanten en/of klanten een volmacht van Opdrachtgever laten tekenen. Middels deze volmacht sluit Opdrachtgever een energiecontract af bij één van haar partners.”
(..)
“Opdrachtgever werkt uitsluitend samen met opdrachtnemers die minimaal 5 klanten aandragen per maand. (..)”
3.4.
Met betrekking tot de vergoeding is in de overeenkomst het volgende bepaald:
“Artikel 4 Vergoeding
4.1
Opdrachtnemer heeft recht op de in
bijlage 3van deze overeenkomst opgenomen vergoedingen en onkosten.”
(..)
“4.6 Onverminderd het recht op schadevergoeding, is Opdrachtgever gerechtigd om een vergoeding aan Opdrachtnemer geheel of gedeeltelijk niet uit te betalen en/of reeds aan Opdrachtnemer uitbetaalde vergoedingen geheel of gedeeltelijk terug te vorderen indien:
[a] (..)
[b] Opdrachtnemer (of een door Opdrachtnemer ingeschakelde derden) zich schuldig heeft gemaakt aan fraude en/of andere onregelmatigheden;
[c] (..)”;
en in bijlage 3 het volgende:
“De vergoedingen zijn een opslag per eenheid en zijn als volgt en worden 3 of 5 jaar vooruitbetaald aan de hand van de contractduur, dit betreft aansluitingen tot GXX en 400.000 KWH, alles hierboven gaat in overleg.
1. Opslag per KW/h = € 0,002
2. Opslag per M3 = € 0,015”
3.5.
Bij de start van de samenwerking was de afspraak dat [onderneming 1] een eenmalige klantenvergoeding zou krijgen voor aangeleverde klanten die [partij II] kon onderbrengen bij [onderneming 2] . Op basis van de verbruiksgerelateerde vergoeding (de opslag) die [partij II] hiervoor van [onderneming 2] ontvangt, zou [onderneming 1] een eenmalige klantenvergoeding van [partij II] krijgen. [onderneming 1] heeft in totaal 23 klanten bij [partij II] aangeleverd tegen een eenmalige klantenvergoeding. [partij II] heeft [onderneming 1] 60% van de eenmalige vergoeding voor aangeleverde klanten betaald.
3.6.
Eind november 2022 hebben [onderneming 1] en [partij II] afgesproken dat [partij II] door [onderneming 1] aangeleverde klanten (ook) zou onderbrengen bij andere energieleveranciers, waaronder [onderneming 3] en [onderneming 4] . Omdat de opslag van deze andere energieleveranciers achteraf en per kwartaal zou worden uitbetaald, zou dit ook gelden voor de vergoeding voor [onderneming 1] . Deze vergoeding wordt hierna aangeduid als ‘periodieke klantenvergoeding’. [onderneming 1] heeft bij [partij II] 27 klanten aangeleverd waarvoor een periodieke klantenvergoeding is overeengekomen.
3.7.
Op 12 januari 2023 hebben [onderneming 1] en [partij II] een aanvullende afspraak gemaakt over een beloning van € 120,- per aangebrachte gas- of elektriciteitsaansluiting per EAN (de aansluitvergoeding). [onderneming 1] heeft één klant met 5 aansluitingen, [onderneming 5] , bij [partij II] aangeleverd.
3.8.
[A] en [B] hebben op 13 januari 2023 [partij I] B.V. (hierna: [partij I] ) opgericht. [onderneming 6] B.V. en [onderneming 7] B.V., bestuurd door [B] respectievelijk [A] , zijn bestuurders van [partij I] . [partij I] houdt zich bezig met - zo staat in de KvK vermeld - het vergelijken van energietarieven voor zowel consumenten als ondernemers en met het helpen bij het maken van de juiste keuze betreffende energiezaken.
3.9.
[partij II] heeft per e-mail van 15 mei 2023, gericht aan [A] op het mailadres [.] @ [partij I] .nl, meegedeeld dat zij de samenwerkingsovereenkomst per direct beëindigt. [partij II] heeft daarbij vermeld dat zij op meerdere artikelen uit de overeenkomst ‘overtredingen heeft opgemerkt’ en dat ‘zij voornemens is zich te houden aan artikel 11 uit de overeenkomst’, het boetebeding.
3.10.
[partij I] heeft [partij II] daarna op 22 mei 2023 en op 2 juni 2023 twee facturen gestuurd voor de periodieke klantenvergoeding voor het eerste kwartaal 2023, in totaal
€ 6.658,00. Op 3 juli 2023 heeft [partij I] [partij II] een factuur gestuurd voor de periodieke klantenvergoeding voor het tweede kwartaal 2023 van € 6.658,00. [partij II] heeft [partij I] laten weten deze facturen niet te voldoen. Op 24 juli 2023 heeft [partij I] [partij II] gesommeerd vergoedingen te betalen en een afschrift te verstrekken van documenten op basis waarvan zij kan concluderen welke opslag [partij II] heeft ontvangen voor de door haar aangeleverde klanten. Later is de afgifte van documenten bij vonnis in incident van
1 mei 2024 toegewezen.

4.De vordering

in de hoofdzaak
4.1.
[partij I] vordert:
Primair:
I. voor recht te verklaren dat [partij II] op grond van de overeenkomst tussen partijen verplicht is:
a. 50% van de door haar, ten behoeve van de klanten opgenomen in regelnummer 7 tot en met 33 van Overzicht Januari, ontvangen Opslag per kwartaal te betalen aan [partij I] ;
b. 50% van de door haar, ten behoeve van [onderneming 5] ontvangen Opslag te betalen aan [partij I] ;
c. 50% van de door haar, ten behoeve van de klanten opgenomen in Overzicht December en regelnummers 1 tot en met 6 van Overzicht Januari, ontvangen Opslag te betalen aan [partij I] ;
II. [partij II] te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 20.853,79, althans tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag;
Subsidiair:
III. [partij II] te veroordelen om aan [partij I] te betalen:
a. € 7.247,73, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, te rekenen vanaf 24 augustus 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
b. € 6.803,03, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, te rekenen vanaf 16 juni 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
c. € 6.803,03, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, te rekenen vanaf 4 juli 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
d. € 6.803,03 (inclusief omzetbelasting) per kwartaal, te rekenen over de periode vanaf 1 juli 2023 en te betalen binnen 30 dagen na ontvangst van een daartoe strekkende factuur;
in elk geval:
[partij II] te veroordelen tot betaling van:
IV. € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, te rekenen vanaf 24 augustus 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
V. € 982,88 ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf 17 juli 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente hierover.
4.2.
[partij I] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Bij de start van de samenwerking is overeengekomen dat de door [partij II] ontvangen opslag bij helfte tussen partijen zou worden verdeeld. [partij II] is op grond van artikel 3:296 lid 1 juncto lid 2 BW gehouden deze afspraak na te komen. Voor zover wordt geoordeeld dat geen 50/50-verdeling van de opslag is overeengekomen, vordert [partij I] betaling van het gedeelte van de beloning dat door [partij II] is erkend. [partij I] vordert subsidiair betaling van de periodieke klantenvergoeding en de éénmalige klantenvergoeding.
4.3.
[partij II] voert verweer. [partij II] heeft een deel van de vergoedingen van [onderneming 1] niet uitbetaald met een beroep op artikel 4.6 van de samenwerkingsovereenkomst, omdat [onderneming 1] volgens haar het concurrentie- dan wel het relatiebeding uit deze overeenkomst heeft geschonden. [partij II] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij I] , met veroordeling van [partij I] in de kosten van deze procedure, de nakosten en de wettelijke rente hierover.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in de incidenten
4.5.
Beide partijen hebben (na eerdere incidenten) een incident ex artikel 223 Rv opgeworpen voor de duur van de procedure. In het ene incident vordert [partij II] , kort samengevat, [partij I] op straffe van verbeurte van een dwangsom te gebieden de executie van het vonnis van 1 mei 2024 te staken en gestaakt te houden, reeds geïncasseerde dan wel te incasseren bedragen terug te betalen, de gelegde beslagen op te heffen en de dwangsommen te matigen tot nihil.
4.6.
In het andere incident vordert [partij I] voor de duur van dit geding en bij wijze van voorlopige voorziening [partij II] te gebieden om op straffe van verbeurte van een dwangsom aan rechtsoverweging 3.2 van het vonnis van 1 mei 2024 te voldoen.
4.7.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd tegen de ingestelde incidenten.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
[partij II] moet [partij I] 50% van de door haar ontvangen opslag betalen
5.1.
[partij II] voert als verweer dat zij op grond van artikel 4.6 onder b van de overeenkomst [partij I] geen vergoeding meer voor de door haar verrichte werkzaamheden hoeft te betalen. Volgens [partij II] heeft [partij I] door overtreding van het concurrentie- en het relatiebeding in de overeenkomst zich schuldig gemaakt aan onregelmatigheden. [partij II] heeft voor de door haar gestelde overtredingen gewezen op de samenwerkingsovereenkomst die [onderneming 1] op 6 december 2022 met [onderneming 8] B.V., een directe concurrent van [partij II] , heeft gesloten. Daarnaast heeft [partij II] erop gewezen dat [onderneming 1] op 13 januari 2023 een nieuwe onderneming heeft opgericht, [partij I] B.V., die activiteiten verricht die in hetzelfde vaarwater als [partij II] vallen. Tijdens de zitting heeft [partij II] erop gewezen dat [partij I] ook niet heeft voldaan aan haar verplichting om minimaal 5 klanten per maand aan te leveren, zoals vermeld in bijlage 1 van de overeenkomst.
5.2.
[partij I] stelt dat [partij II] geen beroep op artikel 4.6 onder b van de overeenkomst toekomt. [partij I] heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat zij niet gebonden is aan het concurrentie- en het relatiebeding in de overeenkomst. [partij I] betwist verder dat uit de overeenkomst de afspraak om minimaal 5 klanten per maand aan te leveren volgt. Schending van deze afspraak is bovendien niet te kwalificeren als onregelmatigheid. Voor alle gestelde overtredingen geldt volgens haar bovendien dat de klachtplicht is geschonden.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de overeenkomst geen afspraak blijkt dat [onderneming 1] verplicht was minimaal 5 klanten per maand aan te dragen. [partij II] beroept zich op de zin ‘Opdrachtgever werkt uitsluitend samen met opdrachtnemers die minimaal 5 klanten aandragen per maand’ in bijlage 1 van de overeenkomst. Zowel uit de plaats in de overeenkomst - in een bijlage - als uit de formulering volgt niet dat deze formulering is bedoeld als verplichting voor [onderneming 1] . De formulering staat pas aan het einde van de tweede alinea van bijlage 1. Verder is de formulering algemeen geformuleerd door de vermelding ‘opdrachtnemers’ in plaats van ‘Opdrachtnemer’ en is niet duidelijk omschreven als verplichting voor [onderneming 1] . De formulering lijkt meer gericht te zijn op [partij II] , namelijk dat zij alleen samenwerkt met opdrachtnemers die minimaal 5 klanten per maand aandragen. Omdat er geen afspraak was voor een minimum aantal aan te dragen klanten, kan het ontbreken van dit minimum niet worden aangemerkt als een onregelmatigheid van [onderneming 1] .
5.4.
Uit de overeenkomst blijkt niet dat overtreding van het concurrentie- of het relatiebeding ook een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 4.6 sub b kan opleveren. In de overeenkomst en de bijlagen wordt het begrip ‘onregelmatigheid’ niet uitgelegd. De uitleg van dit begrip dient daarom te geschieden aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Volgens die maatstaf komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen (of de bewoordingen) mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het gaat dus om de gerechtvaardigde verwachtingen van partijen. De formulering van artikel 4.6 sub b ‘fraude en/of andere onregelmatigheden’, wijst er eerder op dat voor het begrip ‘onregelmatigheid’ moet worden aangesloten bij een handelen of nalaten dat vergelijkbaar is of in het verlengde ligt van fraude. Maar ook als het begrip breder wordt opgevat, ligt het daarbij niet voor de hand om een overtreding van het concurrentie- of het relatiebeding in de overeenkomst óók als onregelmatigheid in de zin van artikel 4.6 sub b aan te merken. Op overtreding van het concurrentie- en relatiebeding rust immers al een boetebeding (artikel 11). Toepassing van een inhouding (of terugvordering) van vergoedingen van de opdrachtnemer op grond van artikel 4.6 sub b zou bij overtreding van het concurrentie- of relatiebeding dan leiden tot een ‘dubbele sanctie’, zonder dat deze bij het sluiten van de overeenkomst voor [onderneming 1] voldoende kenbaar was.
5.5.
Per saldo is geen sprake van een situatie waarin op basis van artikel 4.6 kan worden gezegd dat er geen betaling meer hoeft plaats te vinden (nog daargelaten het oordeel in de andere zaak met betrekking tot de inhoud van de bedingen). En voor de volledigheid zij nog vermeld dat naar het oordeel van de kantonrechter ook het beroep op de klachtplicht zou slagen als zij aan de beoordeling daarvan zou toekomen. Immers, [partij II] heeft bij de beëindiging van de overeenkomst, in de e-mail van 15 mei 2023, niet vermeld dat zij vergoedingen wenste in te houden op grond van artikel 4.6 sub b van de overeenkomst. Pas in een e-mail van 22 januari 2024, dus lang na het einde van de overeenkomst en nadat [partij I] ook al herhaaldelijk had aangedrongen op betaling van haar facturen, heeft [partij II] aan [partij I] meegedeeld dat zij het standpunt inneemt dat haar betaalverplichting met een beroep op artikel 4.6 sub b is komen te vervallen. Dit is tardief. Het verweer van [partij II] dat zij geen vergoeding aan [partij I] hoeft te betalen met een beroep op artikel 4.6 sub b slaagt om alle genoemde redenen niet.
5.6.
[partij II] heeft niet bestreden dat [partij I] recht heeft op 50% van de opslag die zij voor de door [partij I] aangeleverde klanten heeft ontvangen. Tijdens de zitting heeft [partij II] dit zelfs nog bevestigd. [partij II] heeft ook de hoogte van het gevorderde voorschot op de vergoedingen niet bestreden. De primaire vordering van [partij I] is daarom toewijsbaar.
[partij II] moet [partij I] de aansluitvergoedingen betalen
5.7.
[partij II] heeft geen (ander) verweer gevoerd tegen de aansluitvergoedingen voor de aangeleverde klant [onderneming 5] . De vordering tot betaling van in totaal € 600,00 voor vijf aansluitingen van [onderneming 5] , is daarom ook toewijsbaar. De hierover gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen met ingang van 24 augustus 2023 tot de dag van algehele voldoening.
Aan de subsidiaire vordering wordt niet meer toegekomen
5.8.
Omdat de primaire vordering volledig wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet meer toe aan een beoordeling van de subsidiair ingestelde vordering.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.9.
[partij I] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [partij I] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 982,88 aan buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en zal worden toegewezen. Ook de hierover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 17 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening.
Proceskosten
5.10.
[partij II] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij I] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,33
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.714,33
in de incidenten
5.11.
De beslissing van de kantonrechter over de vordering in de hoofdzaak betekent dat in deze procedure geen oordeel over de (executie van de) dwangsommen zal volgen. Het geding is in deze instantie beëindigd en dat maakt dat de kantonrechter niet toekomt aan het geven van voorlopige voorzieningen voor de duur van deze procedure. Immers, een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv kan alleen worden getroffen voor de duur van het geding. De incidentele vorderingen zullen bij gebrek aan belang worden afgewezen nu het geding met dit eindvonnis tot een einde is gekomen.
De proceskosten
5.12.
Omdat de kantonrechter niet meer toekomt aan een beoordeling van de vorderingen in incident zal de kantonrechter bepalen dat beide partijen de kosten van de incidenten zelf moeten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in de incidenten
6.1.
wijst het gevorderde af bij gebrek aan belang;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
in de hoofdzaak
6.3.
verklaart voor recht dat [partij II] op grond van de overeenkomst tussen partijen verplicht is:
50% van de door haar, ten behoeve van de klanten opgenomen in regelnummer 7 tot en met 33 van Overzicht Januari, ontvangen opslag per kwartaal te betalen aan [partij I] ;
50% van de door haar, ten behoeve van [onderneming 5] ontvangen opslag te betalen aan [partij I] ;
50% van de door haar, ten behoeve van de klanten opgenomen in Overzicht December en regelnummers 1 tot en met 6 van Overzicht Januari, ontvangen opslag te betalen aan [partij I] ;
6.4.
veroordeelt [partij II] tot betaling aan [partij I] van in totaal € 21.453,79
(€ 20.000,00 aan voorschot + € 600,00 aan aansluitvergoedingen), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 600,00 met ingang van 24 augustus 2023 tot de dag van algehele voldoening;
6.5.
veroordeelt [partij II] om aan [partij I] te betalen € 982,88 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening;
6.6.
veroordeelt [partij II] in de proceskosten van € 2.714,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij II] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.
40160